donderdag 29 september 2016

ANNA'S JAREN (169) - Poort open, mond dicht

‘Brood voor de eerste dag’ hadden de mannen moeten meebrengen. Voor zover zij in staat waren dat in de consternatie nog te regelen. De Duitsers hadden hiermee de suggestie gewekt dat er verder voor eten zou worden gezorgd. Na het oppakken en wegvoeren van de Rotterdammers was de organisatie echter minder ‘gründlich’. Onderweg kregen de afgevoerden weinig tot niets te eten. Er liepen regelmatig mensen mee die eten en drinken probeerden te geven. De Duitsers stelden alles in het werk om dat te verhinderen, ook dan vielen er weer schoten. Steeds meer mannen konden niet meer verder en lieten zich neervallen. De Duitsers probeerden hen eerst nog op te jagen en begonnen vervolgens boerenwagens te vorderen en de ongelukkigen daarop te laden. Er werd met regelmaat geschoten om de indruk te wekken dat er vluchtelingen werden neergeknald en in een aantal gevallen gebeurde dat ook werkelijk.
Telkens weer als er een bebouwde kom werd gepasseerd, wisten er toch nog mannen te ontsnappen. Bij duisternis schoten zij tuinen in en veel mensen hadden de buitendeur op een kier staan. De spontane hulp in Waddinxveen overweldigde de afgevoerden zelfs, het kwam meerdere keren voor dat zij woningen letterlijk werden binnengetrokken. ‘Poort geopend, mond gesloten’ was er het motto, want ook daar waren verraders actief. 
Ook werd de methode weer toegepast om met zo veel mogelijk mensen zo dicht mogelijk langs de colonnes te staan, zodat de mannen zich ertussen konden mengen. Er liepen dan vrouwen rustig weg, gearmd met een man die zij uit de colonne hadden gepikt. 
Grote Kerk in Gouda
(Foto: Dirk van Eijk)
Bij het verlaten van de Grote Kerk in Gouda stonden ook daar mensen klaar om hen van alles mee te geven, niet alleen eten, ook zaken die zij konden gebruiken. Touw, papier, postzegels, potloden. Later, in Woerden en Utrecht, ging het niet anders.
Het was inmiddels duidelijk dat slechts een gering aantal mannen in het oosten van Nederland zou worden tewerkgesteld en dat de rest verspreid in groepen naar Duitsland ging. Ruim een week later werden op verschillende plaatsen in Duitsland duizenden dodelijk vermoeide mannen afgeleverd.
Er kwamen ook nog razzia’s in Amsterdam en andere steden, hiermee hadden de Duitsers minder succes. Het nieuws over de razzia van Rotterdam had de bevolking bereikt en veel mannen hadden zich kunnen voorbereiden en waren ondergedoken.

Eindelijk zag Jan zijn kans schoon. Pas nadat de mannen in Wezep op de trein werden gezet. Op het moment dat de trein vertrok naar Dresden en omgeving sprong hij eraf. Jan wist, vermoeid als hij was, toch nog snel benen te maken. En dat was maar goed ook want er werd geschoten en vijf lotgenoten overleefden hun ontsnappingspoging niet. Hoewel Jan dat nu net weer nooit heeft verteld, vanaf Wezep was hij teruggekomen, dat was steeds weer zijn hele verhaal.
Hij moest weer lopen, nu de andere kant op. Afwisselend lopend en zich schuilhoudend keerde Jan terug naar Rotterdam. Een barre tocht vol onzekerheden, met steeds weer de angstige spanning of hij wel ergens kon aankloppen om wat te eten en te drinken te vragen. Nood breekt wetten, soms zat er niets anders op dan iets eetbaars te stelen. Dat ging hem steeds gemakkelijker af. Een fiets stelen was te link. Fietsende mannen liepen een groot risico te worden aangehouden en lopend kon je je beter verbergen als dat nodig was. Hij kon nu in elk geval zijn eigen tempo bepalen, op tijd de nodige rust zoeken, of voor het slechte weer schuilen.
Met versleten schoenen en kapotte voeten bereikte hij zijn thuishaven, waar de verraste en tegelijk bezorgde Rieka hem onder haar hoede nam. Bezorgd was zij omdat Jan zomaar kon worden verraden en weer worden opgepakt en omdat zij vermoedde dat hij dan nog slechter af zou zijn. Dat er verraad plaatsvond had Rieka tijdens Jans afwezigheid herhaalde malen bemerkt. En het allerengste was dat het niet altijd door ‘deutschfreundliche’ Nederlanders gebeurde. Voor hen kon je nog een beetje op je hoede zijn. Verraad uit onverwachte hoek was moordend. Het waren soms jaloerse vrouwen of huisgenoten van afgevoerde mannen die een ontsnapte aangaven. Zij vonden dat zo’n man ‘zijn porem drukte’ en hadden niet het minste vermoeden van wat zij aanrichtten. Waarom mijn man wel en hij niet, was hun gedachtegang. Ook triviale burenruzie of ontrouw kon tot verraad leiden.
De oorlog had lang genoeg geduurd om na de stad ook de solidariteit te beschadigen.
(wordt vervolgd)
nnn

zaterdag 24 september 2016

ANNA'S JAREN (168) - Met de trein, per schip of te voet

Die betere tijden zouden nog moeten wachten. Thuis maakte Jilles zich prompt zorgen om de anderen en ging hij snel bij Anna langs. Daar werd hij geconfronteerd met een domper die hem een krachtterm deed ontsnappen. Anna vertelde dat Jan en Wim niet hadden weten te ontkomen aan de greep van de moffen en waren afgevoerd. En waar Boudewijn was wist zij helemaal niet. 

De Duitsers begonnen groepen af te marcheren, de stad uit. Velen werden nog op de dag dat zij waren opgepakt per schip, trein of lopend afgevoerd. Er reed een trein vanaf Rotterdam-Zuid via Gronau naar het Ruhrgebied en een tweede via de gebruikelijke route over Amersfoort. De andere dag vertrok er nog een trein vanaf het spoorwegemplacement op zuid waarmee vooral mannen uit de binnenstad werden vervoerd. Duizenden moesten op hun beurt wachten en dat duurde tot ’s nachts of de volgende ochtend. Meer dan een etmaal verbleven velen op de verzamelplaatsen, onder uiterst moeilijke omstandigheden de nacht doorbrengend. Buurtgenoten of mensen die elkaar op een andere manier kenden, probeerden voorzichtig elkaars nabijheid te zoeken en onderling steun te vinden. Zij deelden het weinige voedsel dat zij bij zich hadden en af en toe rookten zij samen een sigaretje surrogaattabak. Zodra de Duitsers weer eens orde gingen scheppen door de zaak opnieuw op te stellen gaven zij elkaar een arm, zodat zij moeilijker waren te scheiden. Er werd een enkele keer gezongen om de moed erin te houden. Helaas, de solidariteit nam af. Door de groeiende onzekerheid, het gevoel van machteloosheid en door het gedrag van degenen die moeite hadden zich bij de anderen aan te sluiten. Sommigen van hen raakten compleet van de kook. 
Grote Kerk in Gouda
(Foto: Dirk van Eijk)
Geleidelijk aan werden meer mannen afgevoerd, op de tweede dag gingen velen in de richting van Waddinxveen en Gouda, lopend. Er ontstond weer een run van vrouwen naar de afvoerplaatsen. Zij hoopten nog even contact met hun dierbaren te hebben. De moffen werden echter steeds onverbiddelijker, er werden vrouwen met veel geschreeuw weggesleurd en teruggejaagd, er vielen klappen, schoten en doden. Toch konden de Duitsers op zuid niet verhinderen dat de menigte zich zo dicht opdrong tot de colonnes, dat een aantal mannen kans zag ertussen te verdwijnen. Ongeveer tienduizend opgepakten uit Schiedam en omgeving gingen te voet naar Delft, waar zij op de trein naar Duitsland zouden worden gezet. Voor een deel was echter geen plaats in de treinen. Deze mannen moesten nog weer verder te voet naar Waddinxveen, waar zij werden samengevoegd met de andere colonnes, wat het totaal lopenden op twintigduizend man bracht. De volgende dag ging de voettocht naar Utrecht, nadat de nacht was doorgebracht in de tabaksfabriek van Dobbelman in Waddinxveen en de stikdonkere Grote Kerk in Gouda. De tochten waren meer dan slopend, het bleef guur najaarsweer en bij tijden werden de mannen, op open polderwegen, belaagd door hevige regenbuien. De Duitsers begonnen dorpen te mijden. Elke dag werd de volgende bestemming bekendgemaakt, nooit het einddoel. Naarmate de tocht langer duurde verdween bij steeds meer mannen de hoop dat de tewerkstelling in Nederland zou plaatsvinden. Dat werkte verschrikkelijk ontmoedigend en deed ook steeds meer mannen op een ontsnappingspoging zinnen.

Jan, die evenals Wim en Jilles in het stadion was terechtgekomen, had aanvankelijk nog even samen kunnen blijven met Rieka’s broer Karel. Al spoedig waren zij door de moffen uit elkaar gehaald en Jans broer Jilles en halfbroer Wim waren in het stampvolle stadion voor hem ook nergens te bekennen. Had hij hen wel gezien, dan was het nog de vraag geweest of het zou lukken elkaars nabijheid te zoeken, dat ging alleen als de onderlinge afstand niet te groot was. Jilles was bovendien al snel vertrokken met zijn mooie verhaaltjes. Vanaf het moment dat het stadion werd verlaten begon Jan te loeren op een ontsnappingsmogelijkheid.
Al die tijd gingen de voettochten gewoon door. Sommigen, die nog kans hadden gezien een koffer te pakken, liepen na verloop van tijd met de bodem op de handen. De blote inhoud raakte doordrenkt. Anderen hadden nog slechts wat spullen onder de armen. De kunstleren koffers hadden de vele regenbuien niet overleefd. En zo ettelijke kilometers per dag strompelend van vermoeidheid, schoenen en voeten kapot en geplaagd door een groeiende, gillende honger werd de voetreis door de mannen afgelegd. Het weinige voedsel dat sommigen hadden kunnen meenemen was inmiddels drijfnat of opgeraakt.
(wordt vervolgd)
nnn

maandag 19 september 2016

ANNA'S JAREN (167) - Vrouwen

Bijna net zo relaxed als altijd had Jilles al doende de situatie nauwlettend in oogschouw genomen, en voor zichzelf uitgemaakt welke van de dichtstbijzijnde moffen het hoogst in rang moesten zijn en wie daarvan hem het meest benaderbaar leek. Zijn oog viel op een echte speknek, een soort Göring tweepuntnul. Hij schuifelde naar de galbak toe en eenmaal vlak voor hem begon hij hem strak aan te staren met dat ene oog, de mond hield hij halfopen en het straaltje speeksel gaf hij een extra impuls.
 ‘Was soll das?’, blafte de held in uniform hem met verbeten kop toe.
‘Nein, nein, nichts,’ zei Jilles. Alleen, hij wilde toch weleens informeren of mijnheer eigenlijk wel wist waar hij vandaan kwam.
‘Scheisse! Maul halten!’ De mof gebaarde dwingend dat Jilles zich weer bij de anderen moest voegen. 
Jilles weer aan het schuifelen, nu terug. Na enkele slepende passen draaide hij zich alweer om en zei hij toch nog even: ‘Katendrecht.’
Hedendaags Katendrecht
verloochent het verleden niet.
(Foto: Dirk van Eijk)
Een betekenisvolle knip van het enige open oog onderstreepte dat woord. ‘Katendrecht’, meer zei hij niet. Het effect was echter groot. Jilles had geluk, de mof keek op dat moment nog net in zijn richting en meteen had hij de meest geïnteresseerde toehoorder die hij zich kon wensen. Vlak boven het uniform metamorfoseerde de afwijzende tronie in een steeds roder wordende porem. Een porem van een kerel een en al oor, met half dichtgeknepen ogen, een smoel die werd overheerst door een gigantische, wellustige grijns. Zijn kin bracht hij op zijn mussoliniaans schuin omhoog, waardoor hij nog meer op dat armzalige, magere mannetje kon neerkijken. Nog niet eerder had Jilles een facie gezien die zoveel onverholen geilheid uitstraalde en hij vroeg zich af of hij het zich niet verbeeldde dat de speknek van de vent nog dikker was geworden dan hij daarnet al was.
De mof ging vlak voor Jilles staan, plaatste zijn tot vuisten gebalde handen net boven de heupen en keek Jilles nu recht in het oog.
‘Katendrecht?’ zei hij. ‘Katendrecht, dort sind doch die..., die eh..., wie nennen Sie diese...?’
Jilles’ mond viel verder open van verbazing over de respons die hij alsnog kreeg, wat het effect van zijn zojuist geconcipieerde, miserabele verschijning nog weer een extra dimensie gaf.
‘Vrouwen!’ zei hij.
‘Jawohl, diese... eh, diese... eh, nah, erzähle!’
En Jilles vertelde zijn verhaal. Wat wel een ander verhaal was dan de Duitser verwachtte, en met hem enkele andere liefhebbende moffen die intussen dichterbij waren gekomen.
Jilles vertelde over de ‘vrouwen’ op de Kaap. Weer zo’n eufemisme, zoals kwaadaardige ziektes niet voluit werden benoemd, gebeurde dat ook met hoeren. De bewoners van Katendrecht noemden hen de ‘vrouwen’, dat was ook gemakkelijker praten als er toevallig kinderen in de buurt waren. En Jilles vertelde in een mengsel van Duits en Nederlands over wat de Katendrechters de ‘vrouwenziektes’ noemden, zoals de ‘Franse ziekte’, oftewel syfilis, en gonorroe, en platjes, en dat je die daar bij de vrouwen rijkelijk kon oplopen. En als ‘die Herrschaften’ misschien benieuwd waren naar de gevolgen van die enge ziektes, nou dan moesten zij eens goed naar hem, Jilles, kijken. Dan zouden zij meteen weten hoe je er dan gaat uitzien.

Konden lichamelijke gebreken de moffen geen moer schelen, als de dood bleven zij nog altijd voor besmettelijke ziektes. Binnen geen tijd stond Jilles dan ook weer buiten het stadion, waar hij de eerste paar honderd meter voor alle zekerheid nog schuifelend aflegde, vervolgens zijn kin afveegde, zijn glazen oog weer indeed en zijn haar zo goed en zo kwaad als het ging fatsoeneerde. Met de hem eigen kalme tred bewoog hij zich weer huiswaarts, een behoorlijke afstand vanaf het stadion. Niet al te snel lopend door de inmiddels verlaten straten, want dat zou kunnen opvallen. De zweem van een glimlach, die hij zo graag op zijn gezicht toverde als hij vertelde, en die hij bij zijn verhaal aan de moffen zorgvuldig had onderdrukt, keerde langzaam terug op zijn gezicht. Onderweg bedacht hij met iets teveel optimisme dat de hele Duitse actie niets meer was dan een teken van verval van krachten en dat het allemaal gauw afgelopen moest zijn. Naarmate hij dichter bij huis kwam, leken de schrik en angst die hij toch wel had beleefd verder weg. Zijn gedachten gingen allereerst naar de achterblijvers in het stadion en dan onweerstaanbaar naar de betere tijden die vast en zeker zouden komen. Tijden waarin weer gelachen, gemusiceerd, gezongen en gedeclameerd zou worden. Zij zouden komen, die tijden, Jilles was ervan overtuigd dat de razzia een van de laatste stuiptrekkingen was van een aftakelend regime. Ze zouden komen die tijden, hij zou niet voor niets zijn banjo zo goed hebben opgeborgen. En hoewel hij er eigenlijk niets van begreep, deed de vreugde om zijn ontsnapping eventjes onweerstaanbaar wat regels van ‘Flip Slokop van Aldenbas’ opborrelen. Zinnetjes die hem de rest van de weg door het hoofd bleven spelen.
…Maar Flip die zei een pond wel man
Ik kan je hele wagen wel aan
Top riep de Jood als je dat kan
Verwed ik de wagen eraan
Maar als je hem niet helemaal op kunt
Dat je hem dubbel betalen zult…
(wordt vervolgd)
nnn

woensdag 14 september 2016

ANNA'S JAREN (166) - Zwaargewonde zwemmer

Nog in pyjama was ik op de tweede trap gaan zitten. Nog net kon ik het zien gebeuren. Ik zag de mof met zijn wapen gebaren dat de mannen voor hem uit de trap af moesten. Hij snauwde iets onverstaanbaars. Het klonk grimmig. Vlug innige omhelzingen. Jan en Karel gingen trapafwaarts en keken nog heel even om. Het geweer van de Duitser was al vanachter op hen gericht, de spijkers van zijn laarzen drongen door de traploper.
‘Die zie ik niet meer terug’, fluisterde Erie. Pathos was haar vreemd, ook nu. Haar woorden troffen juist daardoor hard. Rieka keek Erie strak aan, zweeg en volgde haar naar binnen. Ik zag de vrouwen hun zakdoeken grijpen.

Zodra de mannen op straat bijeen stonden, werden zij door de Duitsers in colonnes opgesteld en onder bewaking afgevoerd naar concentratiepunten, waar allen zich moesten aansluiten. Vandaar ging de tocht naar centrale verzamelpunten, op de rechter Maasoever onder meer in havenloodsen. Op zuid wisten de moffen een betere plek: de mannen werden bijeengedreven in het Stadion-Feyenoord. Dictatoriale regimes hebben nu eenmaal iets met het oneigenlijk gebruik van stadions. Het zou nooit veranderen. Een kleine dertig jaar later zou Thatchers vriendje in Chili, Pinochet, er ook nog steeds een handje van hebben.
(Foto: Wikipedia)
Door de strenge bewaking van de colonnes was vluchten zo goed als onmogelijk, bovendien waren alle te passeren kruispunten afgezet door gewapende soldaten. Gelaten liepen de mannen mee in dicht opeengepakte rijen. Het waren de vrouwen die zich niet inhielden en hun haat jegens de moffen uitten. Hoewel het was verboden gingen er nog flink wat de straat op, huilend, schreeuwend en scheldend liepen zij met de colonnes mee, sommigen met kinderen aan de hand. Enkele vrouwen probeerden, bewaking of niet, mannen uit de rijen te trekken. Anderen trachtten hun mannen nog wat kleding en dekens aan te reiken.
Ik werd halsoverkop aangekleed en ondergebracht bij opoe-om-de-hoek, en Erie en Rieka gingen achter de colonnes aan tot bij het stadion, waar zij zich mengden tussen een aangroeiende schreeuwende massa vrouwen, die de angst voorbij, de moffen uitscholden voor alles wat lelijk was. Het lukte de twee niet om ook maar een glimp van hun mannen op te vangen. Ontdaan keerden zij terug.

Op de verzamelplaatsen werden duizenden mannen in rijen opgesteld, wachtend op wisten zij maar wat. Urenlang stonden zij opeengepakt en tegen elkaar aangeleund, de regen kwam regelmatig met bakken naar beneden. De mogelijkheid om de behoefte te doen ontbrak nagenoeg. Wat er ging gebeuren moest een keuring voorstellen. Deze, en de controle op papieren gingen zo vluchtig en snel, steekproefsgewijs en met grote stappen, dat de meesten er niet eens wat van merkten. Wie dacht te kunnen worden vrijgesteld door een functie als gemeenteambtenaar of door een doktersattest kon zich melden, als hij snel was. Ambtenaren wilde het redelijk lukken, aan medische ongeschiktheid werd echter nauwelijks aandacht besteed, Duitse keuringsartsen vonden iedereen al snel geschikt.
In het Stadion-Feyenoord lukte het twee opgepakte Nederlandse artsen toch nog een aantal mannen vrij te krijgen. De meeste van hun adviezen legden de Duitsers echter naast zich neer. Lichamelijke gebreken maakten nauwelijks indruk. Alhoewel, Piet Roubos, medeoprichter van Knokploeg Rotterdam-Zuid, wist te simuleren zwaargewond te zijn en werd vrijgelaten. ‘Bolle Piet’, had het te druk bij de ‘havensabotageploeg’ om in Duitsland te gaan werken. In zijn eentje bracht hij in de Katendrechtse Haven een met duikbootonderdelen geladen schip tot zinken en vervolgens ging hij aan de slag bij de met betonblokken volgestorte ‘Westerdam’. Het zou als blokkadeschip gaan dienen in de Nieuwe-Waterweg en werd constant bewaakt door de Duitsers, er stonden zoeklichten op en er hingen netten omheen, tot onder water. Vier man in een roeiboot wisten de zoeklichten te omzeilen, en een gaatje in de netten te vinden. ‘Bolle Piet’ bracht vijf kleefmijnen op de scheepshuid aan. Een tijdklok zorgde ervoor dat de mannen zich in veiligheid konden brengen. De explosie stuurde de Westerdam meteen naar de bodem van de Merwedehaven.
Het hoofdkwartier van de LKP ontving de andere dag een felicitatietelegram van prins Bernhard.
Wat een kerel. Het afzinken van de grote bok Titan in de haven van Schiedam, het bevrijden van ter dood veroordeelden aan de Noordsingel, Piet was erbij. De held en waaghals zou de oorlog overleven en drager worden van de Militaire Willems-Orde. En oud zou hij worden, 91.

Jilles, evenals Anna’s andere zonen afgevoerd en in het stadion aangekomen, vond dat het nu weleens tijd werd de moffen te confronteren met zijn grootste talent, het vertellen van verhaaltjes. Om dat zo goed mogelijk te kunnen doen, moest hij eerst wat voorbereidingen treffen. Rustig, zoals hij altijd alles al deed, nam hij allereerst tussen de wachtende massa zijn glazen oog uit de kas, deed er zijn zakdoek om en borg het zorgvuldig op in een broekzak. Vervolgens bleef hij met vuilgemaakte handen net zolang met kracht over het natgeregende hoofdhaar strijken totdat elk volume ontbrak en het vettig op de schedel plakte. Enkele pieken hingen over het voorhoofd. Bleek en graatmager was hij al, het enige wat hij nog moest en kon doen bestond uit het produceren van wat speeksel en dat was best lastig, want de spanning van de razzia had hem toch wel een droge mond bezorgd. Het lukte, hij liet een klein straaltje uit een mondhoek lopen. Hiermee was, voor zover mogelijk, de grime voor de voorstelling voltooid, meer hulpmiddelen waren niet voorhanden…
(wordt vervolgd)
nnn

vrijdag 9 september 2016

ANNA'S JAREN (165) - Stad op slot

Een door Goebbels naar Nederland gezonden gevolmachtigde voerde van alles af. Complete fabrieksinstallaties, grondstoffen, halfproducten, kleding, landbouwproducten en zelfs vee verlieten Nederland. Om vervolgens met arbeidskrachten te beginnen werden in Twente fabrieken omsingeld en de arbeiders weggevoerd, in werkkleding. Daarna werd er besloten zoveel mogelijk mannen af te voeren uit de grote steden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Het oog van de moffen was op dat moment groter dan de maag. Voldoende werk voor het enorme aantal arbeidskrachten dat die complete actie zou kunnen opleveren was er nu ook weer niet. 

Net als in mei 1940 kwam Rotterdam het eerst aan de beurt, vooral omdat de Duitsers de stad defensief gezien een zwakke vleugel vonden en verwachtten dat de geallieerden hier forse steun zouden krijgen van strijdbare jonge mannen.
De actie kreeg de codenaam ‘Aktion Rosenstock’ en er werden maar liefst achtduizend Duitse soldaten voor opgetrommeld. Huizen en scholen werden gevorderd voor hun huisvesting en de commandanten kregen instructies hoe de afsluitingen van de verschillende wijken moesten worden uitgevoerd. Alles in het diepste geheim en in ijltempo, om het verzet geen kans te geven op de actie in te spelen. Dat het verzet er toch nog achter kwam, had weinig effect omdat het exacte moment van de razzia niet was te bepalen. De Duitsers hadden gekozen voor een opzet als bij een militaire actie. De start werd op het laatste moment bekendgemaakt.

Op dat uur ‘U’ barstte het los, in het holst van de nacht. Duitse soldaten trokken naar de aangegeven punten binnen de stad en in de omtrek. Helemaal vlekkeloos verliep die eerste fase niet, het grote aantal soldaten was niet overal op de juiste tijd op de juiste plaats te krijgen. De soldaten moesten zo stil mogelijk op weg, wat niet meeviel op spijkerlaarzen. Toch verplaatsten zij zich door de hele stad zonder dat de Rotterdammers er iets van merkten. Door het uitgaansverbod was er niemand op straat. De weinigen die het zagen gebeuren, waren dienstdoende politieagenten. Telefonische verbindingen tussen linker en rechter Maasoever werden verbroken. De hefbrug werd opgehaald. Al in de vroege ochtend was Rotterdam hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Bij de dageraad van 10 november 1944 was de stad geheel in de greep van de Duitsers. De klopjacht begon in zuid, Schiedam en de buitenwijken in het noorden. De weinigen die op dat moment de deur uitgingen naar hun werk vroegen zich af wat er aan de hand was, slechts een enkeling begreep de situatie. Zij werden teruggestuurd met de opdracht thuis te blijven. Op zuid kon al spoedig vrijwel niemand meer zijn straat verlaten.
(Afbeelding: Wikipedia)
De Duitsers begonnen eerst de mannen die al onderweg waren aan te houden en te verzamelen. Daarna werden de straten uitgekamd, mensen uit bed gebeld en meteen meegenomen. Op andere plaatsen werden eerst nog pamfletten uitgedeeld met het bevel zich te melden. Vrouwen en kinderen moesten binnen blijven, stond erin. En ook dat eventuele bewijzen van vrijstelling moesten worden meegebracht alsmede warme kleren, stevige schoenen, eetgerei en brood voor de eerste dag. Er werd een dagelijkse vergoeding beloofd en dat er voor de achterblijvenden zou worden gezorgd. ‘Op hen, die pogen te ontvluchten of weerstand te bieden, zal worden geschoten’, was de slotregel van het geruststellende geschrift.
Naarmate de ochtend vorderde gedroegen de soldaten zich bruter, zij gingen schreeuwen, slaan en ook schieten. Zij richtten zelfs op mensen die uit het raam hingen. Doordat er overal steeds meer geschut werd opgesteld, dachten velen dat de bevrijders onderweg waren en dat er gevochten ging worden. Mensen die verzetsdaden hadden verricht of die in het bezit waren van een radio, vreesden te zijn verraden en te worden gearresteerd zodra er werd aangebeld. Enkelen die de situatie doorhadden, probeerden te ontkomen. De chaos groeide met de minuut. Mannen die, na het bevel zich op straat te verzamelen, nog thuis werden aangetroffen konden erop rekenen te worden gestraft. Huisraad zou worden vernield en zelfs kon de woning in brand worden gestoken.
Toch zouden er nog zo’n twintigduizend man buiten schot weten te blijven. Vooral in de binnenstad ging het velen nog lukken een tijdelijke schuilplaats te vinden. Op zuid was dat een stuk moeilijker en zeker de woningen in de Steinwegstraat boden geen enkele mogelijkheid zich te verbergen.

Hard en dwingend ging de bel. En nog eens, en weer. Jan en Rieka wisten zich geen raad. Nerveus liepen zij heen en weer. Gewekt door het kabaal was ik de huiskamer binnengekomen om nu dan toch voor eens en altijd te ontdekken wat Jan van de moffen vond.
‘Godgloeiendegodverdomme’, knalde zijn niet bepaald zachte bootwerkersstem, ‘die vuile teringmoffen, het wordt nou toch echt tijd dat hun koppen er worden afgeschoten.’
Omdat ik Jan wel eens meer had horen vloeken, schrok ik nog het meest van de verbeten koppen van die ouders van mij.
Jan keek even naar mij en stopte met ijsberen, zijn oogleden zakten en stonden hem nog slechts toe tussen de wimpers door te kijken. Zijn lippen persten zich samen, een mondhoek trok naar beneden. Hij tuurde met die halfgesloten ogen de kleine woonkamer rond, zijn blik ging naar de schuifdeuren, de kast, het gangetje, de keuken. Rieka wist wat dat betekende. Jan was vastbesloten zich niet bij de situatie neer te leggen. Maar hoe. Ook de kolenhokken op zolder boden geen veilige schuilplaats, die zouden de moffen snel weten te vinden.
‘Je kunt je hier niet verbergen Jan.’
Jans rondkijken werd steeds meer een neeschudden.
‘Nee, dat wordt niks.’
Het neeschudden kreeg steeds meer weg van een vertraagde film. Jan mompelde weer een verwensing.
Hoewel beiden op dat moment nog niet echt wisten dat een mislukte vluchtpoging vrijwel zeker je dood betekende, realiseerden zij zich dat elk risico moest worden vermeden. Terecht, er werd even later verderop meteen geschoten op iemand die via het dak probeerde te ontsnappen.
Was het toen dat Jan toch eerst nog het raam openschoof en naar buiten keek? Was er toen ook Grüne Polizei in de straat? Of was dat bij een andere gelegenheid? Al peinig ik mijn hersens tot het uiterste, ik weet het niet. En dat terwijl ik dat beeld van Jan uit het raam en die vent in het groen nog steeds niet van mijn netvlies krijg.
Samen liepen Jan en Rieka de trap af tot voor de deur van Erie en Karel. Die kwamen eveneens het trappenhuis in. Wanhopig besproken zij de situatie. Erie en Rieka huilden. Beneden groeide de dreiging van de moffen. Afscheidnemen was nog nauwelijks mogelijk, de eerste klootzak kwam al met een grimmige kop naar boven...
 (wordt vervolgd)
nnn 

zondag 4 september 2016

ANNA'S JAREN (164) - Echte kerels

Charles van der Sluis
(Foto: Wikipedia)
De Duitsers kregen een van de overvallers van Haagse Veer te pakken, Kees Bitter, een man van Knokploeg-Zuid. Kees pleegde verraad, vanuit een auto van de SD wees hij Frits Ruys  aan als deelnemer aan de overval. Die had een knokploeg geformeerd, die ook onder Esmeijer ressorteerde, samen met zijn vriend Charles van der Sluis  en anderen. De dag direct na het verraad werd Frits al gefusilleerd. Charles besloot meteen zijn werkterrein te verleggen naar inlichtingenwerk. Hij zou de oorlog overleven en uit zijn geschiedenis blijkt eens te meer hoe ambivalent het leven van een verzetsstrijder kon zijn. Charles studeerde aan de Economische Hogeschool en zijn vader vond hem een nietsnut die te weinig aan zijn studie deed. Hij vertelde hem van de overval op het Afrikaanderplein. Wat een kerels waren dat, die zoiets aandurfden. Die moest dat watje van een zoon eens als voorbeeld nemen. Charles zweeg, hij kon onmogelijk vertellen dat hij een van die kerels was. 

In Parijs overleed op eenenzeventigjarige leeftijd de man die al in de jaren dertig verkondigde dat de leiding van de planeet in handen diende te blijven van ‘dominante blanke rassen’, Lindberghs kompaan, de chirurg Alexis Carrel. Hij zou zo goed als zeker na de oorlog voor de rechter worden gebracht als collaborateur. Zijn in 1935 geschreven boek ‘Man the Unknown’ zou in elk geval de Neurenberger processen wel halen. Er werd uit geciteerd om de rasverbeteringspraktijken van de nazi’s te verdedigen.
In Heusden en omgeving kwamen 134 mensen om doordat de Duitsers daar de hoogste punten opbliezen, zodat de oprukkende geallieerden ze niet als observatieposten konden gebruiken. Een van die punten was het stadhuis, waarvan de moffen zeker wisten dat het als schuilplaats werd gebruikt door de plaatselijke bevolking. Daags erna trokken Schotse militairen de in puin liggende stad binnen.
In Rotterdam wilden de Duitsers schepen tot zinken brengen op punten waar zij de havens en de Nieuwe-Waterweg zouden blokkeren voor de geallieerden. Knokploeg Rotterdam-Zuid kwam in actie om dat zoveel mogelijk te voorkomen. De mannen van de ‘havensabotageploeg’ brachten kleefmijnen aan op schepen, voordat zij naar de plaatsen van afzinken konden worden gebracht. Aangespoord door de Britse Admiraliteit voorkwamen zij hiermee dat de geallieerden vanuit hetzelfde oogmerk de schepen gingen bombarderen, en de Rotterdammer wist zo langzamerhand wel wat dat voor de omgeving kon betekenen. Vier zeeschepen werden tot half januari 1945 door het aanbrengen van de zogenaamde limpets op hun ligplaatsen tot zinken gebracht. Verder een grote drijvende bok en 21 grote binnenvaartuigen.

Lichtflitsen aan de avondhemel. Nerveusmakend gerommel, gebonk, geknal, de strijd kwam nader en werd hoorbaar in de Maasstad. Het Duitse Vijftiende Leger was ver teruggedreven, Walcheren was bevrijd, de geallieerden stonden aan de Moerdijk, de Duitsers verschansten zich achter het Hollands Diep. In Rotterdam stond de volgende ramp alweer voor de deur. Iedereen vreesde nieuwe ellende, niemand vermoedde in welke vorm.
Duitslands oorlogsindustrie bleef op volle toeren draaien om aan de vraag naar materieel en wapens te voldoen en breidde zich zelfs uit. De vraag groeide nu doordat het veroveren allengs omsloeg in terugvechten, zich verdedigen en de aftocht blazen. Er werden in Duitsland steeds meer mensen opgeroepen voor militaire dienst om tegenspel te kunnen leveren. Die nieuwkomers moesten worden voorzien van uitrusting en zij hadden het productieproces verlaten. Dat betekende dat er in de industrie een ernstig tekort aan arbeidskrachten ontstond.
Daarbij kwamen er ook nog steeds meer Duitse soldaten naar Nederland, terug van het front. Voor hen moesten defensieve stellingen worden opgeworpen, waardoor ook hier de behoefte aan arbeidskrachten was gegroeid.

De Duitse druk op Nederlanders om zich te melden werd daarom steeds groter. Aan de andere kant spoorden ‘Radio Oranje’ en het verzet de Nederlanders juist aan de arbeidsinzet te saboteren. Daaraan werd uitgebreid gehoor gegeven en ook keerden velen die waren ingezet gewoon weer terug naar huis. De verplichte aanmelding voor de arbeidsinzet was een complete mislukking geworden. De Duitsers zochten dan ook al geruime tijd naar een doeltreffender aanpak.
Omdat zij ervan op de hoogte waren dat bij de opmars in België de Amerikanen werden begeleid door de verzetsbeweging, wilden de Duitsers dat in Nederland voorkomen door in de bedreigde gebieden de weerbare bevolking te elimineren. Het mes zou zodoende aan twee kanten snijden, geen hulp aan de vijand en wel aan de eigen industrie. Hitler had het al mogelijk gemaakt dat het leger zelfstandig mannelijke krachten kon vorderen. Dat was slechts een begin. Er kwamen officieren naar Nederland met bijzondere volmachten voor het vorderen van arbeidskrachten.
Voor de Nederlanders en de Rotterdammers in het bijzonder kon dat slechts nog meer ellende betekenen. Want dat er al meer dan 40 duizend Rotterdammers als tewerkgestelden in Duitsland verbleven, was de Duitsers niet genoeg. Alle weerbare Rotterdamse mannen tussen de zeventien en veertig jaar moesten worden opgeroepen en opgepakt voor de arbeidsinzet.
Met het wegvoeren van nog eens ruim 50 duizend mannen zou de ‘razzia van Rotterdam’ de grootste uit de Nederlandse oorlogsgeschiedenis worden.
(wordt vervolgd)
nnn