Na de laatste frasen van Flip Slokop zong iedereen ‘daar moet op gedronken worden’, vulde
Tilly de glazen met het weinige dat er nog te drinken was en greep Jillis zijn
banjo. Hij zette het lied in dat de ‘Zingende Zwerver’ Frans van Schaik altijd
zong, of – beter nog – dat Frans van Schaik eigenlijk altijd alleen maar zong: Ketelbinkie van Anton Beuving, op muziek
van Jan Vogel. En, Rotterdammers vertrokken nooit uit Rotterdam:
Toen wij van
Rotterdam vertrokken
Met de ’Edam’ een ouwe
schuit
Met kakkerlakken
in de midscheeps
En rattennesten in
‘t vooruit
Toen hadden we een
kleine jongen
Als ‘ketelbink’ bij
ons aan boord
Die voor de eerste
keer naar zee ging
En nooit van
haaien had gehoord…
Het liep slecht af met die straatjongen uit Rotterdam:
En met een
‘Een-twee-drie-in-godsnaam!
Ging ‘t
ketelbinkie overboord
Die ‘t
ouwetje niet durfde zoenen omdat dat
niet bij zeelui hoort…
Een droevig einde maar de avond kon niet meer stuk. En bij
Rieka’s familie ging het bij verjaardagen niet veel anders, al verschilde het
repertoire wel. Na de koffie kwam er voor de mannen een borreltje en voor de
vrouwen een ‘citroentje’ of een ‘alebessie’. Die konden niet zomaar worden
achterovergeslagen, dat kon bruin niet trekken. Er moest eerst worden gezongen.
Een speciaal lied:
Ik zet het glaasje
aan mijn lippen
Ik voel het zo
naar binnen glippen
Ik voel het gaan
Ik voel het gaan
Ik voel het langs
mijn puntje, puntje, puntje gaan…
Zij zongen het letterlijk: puntje, puntje, puntje. Op de
plaats van de puntjes hield het gezelschap na de eerste keer de mond. Iedereen
moest op zijn of haar beurt een vrucht of groente invullen. Als dat was gelukt
mocht er door de invuller een nipje worden genomen, werd het liedje opnieuw
ingezet en mocht de volgende in de kring. ‘Ik voel het langs mijn kersenpitje
gaan’, dat ging nog. Als er op het laatst voor een van de vrouwen niet veel
anders meer viel te kiezen als ‘abrikoosje’, steeg de vrolijkheid bedenkelijk.
In elk geval schoot de avond zo lekker op, alhoewel er nog wat tijd overbleef
voor repertoire van vlak na de oorlog:
Aan het strand
stil en verlaten
Bij het klimmen
van de maan
Ziet men daar een
aardig paartje
Zeer van weemoed
aangedaan
Liefste ‘k moet je
gaan verlaten
Morgen ga ik weer
naar zee
En dan trouw ik
als ik thuiskom
Hier op Hollands
stille ree
Maar zij sprak,
ach liefste mijne
Spreek zo ver niet
in ‘t verschiet
Want de zee is vol
met mijnen
En die dingen zie
je niet…
Ik vond het knap dat het die tekst (van Tom Peters en Jan
Vogel op muziek van A. Postema) telkens weer lukte te rijmen, al begreep ik er
geen sodemieter van wat je je moest voorstellen bij het klimmen van de maan en
dat je trouwde op Hollands stille ree. En dat iedereen vrolijk zingend het net
zo slecht liet aflopen als met ketelbinkie, maakte mij bedroefd:
…Maar hij keerde
nimmer weder
Want de dood waart
om ons heen
En zij keerde
telkens weder
Aan het strand
stil en alleen
Al zat het er dik in dat de oorlog toch nog doorklonk in
die liedjes werd er gegrapt en gezongen om die koelere tijd te vergeten. Zij
moesten wat.
Als er nog een tweede jonkie, citroentje of alebessie afkon,
kwam Jan met wat altijd zijn lievelingsliedje zou blijven:
Diep in mijn hart
Kan ik niet boos
zijn op jou
Blijf ik je toch altijd
trouw
Dat mag je heus
wel weten
Diep in mijn hart
Is er maar één dat
ben jij
Jij bent toch
alles voor mij
Zul je dat nooit
vergeten?
Jaap Valkhoff (Foto: Wikipedia) |
Het betere werk, van Jaap Valkhoff. Hij componeerde en
schreef zo’n tweehonderd liedjes voor zichzelf en anderen. Jaap behoorde tot de
pioniers van de Nederlandse jazz. Hij speelde accordeon vanaf zijn derde jaar
en later tenorsax, waarmee hij op zijn zeventiende al swingde in een band die
ver voor de oorlog in Rotterdam optrad. Die band, The Hawcourts, debuteerde al
in 1932 voor de AVRO radio. En Jaap waagde zich ook nog aan de bariton. Hij
zette als eerste in Nederland de swingaccordeon op de plaat, bij een ensemble
onder leiding van de voor de nazi’s gevluchte Joodse violist Hans Seligsohn.
Tijdens de oorlog was Jaap Valkhoff muzikaal leider van het orkest van de Deen Boyd
Bachman en na de oorlog speelde hij in het orkest Accordeola van de VARA. Hij
begon in Rotterdam eigen cafés met als bekendste de ‘Oase Bar’, samen met zijn
broer Arie. Met een aantal platen bracht hij de sfeer en gezelligheid van die
bar naar buiten. Het werd een gelegenheid waar je altijd bekende artiesten kon
aantreffen. Zelfs Amsterdammers als Johnny Jordaan en tante Leen, voor wie Valkhoff
onder andere ‘Oh Johnny’ schreef.
Nadat hij afscheid had genomen van de horeca – de
combinatie met het dagelijks optreden was teveel – speelde Valkhoff ook nog bij
de Three Jacksons.
➧ In 1965 scoort Jaap Valkhoff als ‘Slome Japie’ nog een hit
met ‘Ik heb mijn hart op Katendrecht verloren’.
Een oorspronkelijk door Drs. P geschreven parodie op het Duitse ‘Ich
hab’mein Herz in Heidelberg verloren’, waarvan hij de tekst bewerkte:
Ik heb mijn hart
op Katendrecht verloren
‘t Was in een
woning in de Delistraat
Daar liet ik mij
door vleierij bekoren
Nu weet ik beter,
maar het is helaas te laat…
Jaap Valkhoff ontvangt in 1992 de Erasmusspeld van de stad
Rotterdam. Hij komt om het leven bij een verkeersongeval, 81 jaar oud. In 1998
wordt hij geëerd met een kunstwerk, gemaakt door de Rotterdamse kunstenaar Cor
Kraat. Rotterdammers Joke Bruijs en Gerard Cox brengen een muzikale ode aan de
Oase Bar en komen in 2016, als de Bar zestig jaar bestaat, in het oude
Luxortheater met een complete show.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten