maandag 24 april 2017

ANNA'S JAREN (210) - Ellende om vrolijk van te worden

Na de laatste frasen van Flip Slokop  zong iedereen ‘daar moet op gedronken worden’, vulde Tilly de glazen met het weinige dat er nog te drinken was en greep Jillis zijn banjo. Hij zette het lied in dat de ‘Zingende Zwerver’ Frans van Schaik altijd zong, of – beter nog – dat Frans van Schaik eigenlijk altijd alleen maar zong: Ketelbinkie  van Anton Beuving, op muziek van Jan Vogel. En, Rotterdammers vertrokken nooit uit  Rotterdam:

Toen wij van Rotterdam vertrokken
Met de ’Edam’ een ouwe schuit
Met kakkerlakken in de midscheeps
En rattennesten in ‘t vooruit
Toen hadden we een kleine jongen
Als ‘ketelbink’ bij ons aan boord
Die voor de eerste keer naar zee ging
En nooit van haaien had gehoord…

Het liep slecht af met die straatjongen uit Rotterdam:

En met een ‘Een-twee-drie-in-godsnaam!
Ging ‘t ketelbinkie overboord
Die ‘t ouwetje  niet durfde zoenen omdat dat niet bij zeelui hoort…

Een droevig einde maar de avond kon niet meer stuk. En bij Rieka’s familie ging het bij verjaardagen niet veel anders, al verschilde het repertoire wel. Na de koffie kwam er voor de mannen een borreltje en voor de vrouwen een ‘citroentje’ of een ‘alebessie’. Die konden niet zomaar worden achterovergeslagen, dat kon bruin niet trekken. Er moest eerst worden gezongen. Een speciaal lied:

Ik zet het glaasje aan mijn lippen
Ik voel het zo naar binnen glippen
Ik voel het gaan
Ik voel het gaan
Ik voel het langs mijn puntje, puntje, puntje gaan…

Zij zongen het letterlijk: puntje, puntje, puntje. Op de plaats van de puntjes hield het gezelschap na de eerste keer de mond. Iedereen moest op zijn of haar beurt een vrucht of groente invullen. Als dat was gelukt mocht er door de invuller een nipje worden genomen, werd het liedje opnieuw ingezet en mocht de volgende in de kring. ‘Ik voel het langs mijn kersenpitje gaan’, dat ging nog. Als er op het laatst voor een van de vrouwen niet veel anders meer viel te kiezen als ‘abrikoosje’, steeg de vrolijkheid bedenkelijk. In elk geval schoot de avond zo lekker op, alhoewel er nog wat tijd overbleef voor repertoire van vlak na de oorlog:

Aan het strand stil en verlaten
Bij het klimmen van de maan
Ziet men daar een aardig paartje
Zeer van weemoed aangedaan
Liefste ‘k moet je gaan verlaten
Morgen ga ik weer naar zee
En dan trouw ik als ik thuiskom
Hier op Hollands stille ree
Maar zij sprak, ach liefste mijne
Spreek zo ver niet in ‘t verschiet
Want de zee is vol met mijnen
En die dingen zie je niet…

Ik vond het knap dat het die tekst (van Tom Peters en Jan Vogel op muziek van A. Postema) telkens weer lukte te rijmen, al begreep ik er geen sodemieter van wat je je moest voorstellen bij het klimmen van de maan en dat je trouwde op Hollands stille ree. En dat iedereen vrolijk zingend het net zo slecht liet aflopen als met ketelbinkie, maakte mij bedroefd:

…Maar hij keerde nimmer weder
Want de dood waart om ons heen
En zij keerde telkens weder
Aan het strand stil en alleen

Al zat het er dik in dat de oorlog toch nog doorklonk in die liedjes werd er gegrapt en gezongen om die koelere tijd te vergeten. Zij moesten wat.
Als er nog een tweede jonkie, citroentje of alebessie afkon, kwam Jan met wat altijd zijn lievelingsliedje zou blijven:

Diep in mijn hart
Kan ik niet boos zijn op jou
Blijf ik je toch altijd trouw
Dat mag je heus wel weten
Diep in mijn hart
Is er maar één dat ben jij
Jij bent toch alles voor mij 
Zul je dat nooit vergeten?

Jaap Valkhoff
(Foto: Wikipedia)
Het betere werk, van Jaap Valkhoff. Hij componeerde en schreef zo’n tweehonderd liedjes voor zichzelf en anderen. Jaap behoorde tot de pioniers van de Nederlandse jazz. Hij speelde accordeon vanaf zijn derde jaar en later tenorsax, waarmee hij op zijn zeventiende al swingde in een band die ver voor de oorlog in Rotterdam optrad. Die band, The Hawcourts, debuteerde al in 1932 voor de AVRO radio. En Jaap waagde zich ook nog aan de bariton. Hij zette als eerste in Nederland de swingaccordeon op de plaat, bij een ensemble onder leiding van de voor de nazi’s gevluchte Joodse violist Hans Seligsohn. Tijdens de oorlog was Jaap Valkhoff muzikaal leider van het orkest van de Deen Boyd Bachman en na de oorlog speelde hij in het orkest Accordeola van de VARA. Hij begon in Rotterdam eigen cafés met als bekendste de ‘Oase Bar’, samen met zijn broer Arie. Met een aantal platen bracht hij de sfeer en gezelligheid van die bar naar buiten. Het werd een gelegenheid waar je altijd bekende artiesten kon aantreffen. Zelfs Amsterdammers als Johnny Jordaan en tante Leen, voor wie Valkhoff onder andere ‘Oh Johnny’ schreef.
Nadat hij afscheid had genomen van de horeca – de combinatie met het dagelijks optreden was teveel – speelde Valkhoff ook nog bij de Three Jacksons.

➧ In 1965 scoort Jaap Valkhoff als ‘Slome Japie’ nog een hit met ‘Ik heb mijn hart op Katendrecht verloren’.  Een oorspronkelijk door Drs. P geschreven parodie op het Duitse ‘Ich hab’mein Herz in Heidelberg verloren’, waarvan hij de tekst bewerkte:

Ik heb mijn hart op Katendrecht verloren
‘t Was in een woning in de Delistraat
Daar liet ik mij door vleierij bekoren
Nu weet ik beter, maar het is helaas te laat…

Jaap Valkhoff ontvangt in 1992 de Erasmusspeld van de stad Rotterdam. Hij komt om het leven bij een verkeersongeval, 81 jaar oud. In 1998 wordt hij geëerd met een kunstwerk, gemaakt door de Rotterdamse kunstenaar Cor Kraat. Rotterdammers Joke Bruijs en Gerard Cox brengen een muzikale ode aan de Oase Bar en komen in 2016, als de Bar zestig jaar bestaat, in het oude Luxortheater met een complete show.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten