zaterdag 29 oktober 2016

ANNA'S JAREN (175) - Honger en chaos

Jan wist nog weleens wat voedsel te organiseren. Vroeg hem niet hoe hij er aan kwam. In een kast in de woonkamer had hij een dubbel plafond gemaakt, waarin soms wat werd weggestopt. Die ruimte was niet groot genoeg om erin weg te kruipen, anders zou Jan er op die manier ook nog gebruik van hebben gemaakt. Nu hij er niet was, werd de situatie pas echt nijpend. Naast de granaatscherf uit 1940 en enkele dingen die voor mij verborgen bleven, bevond zich wel nog een groot blok honing in de ruimte. Elke dag lichtte Rieka het plafond even en kreeg ik een eetlepel van de honing, een moment waarnaar ik met verlangen uitkeek.

Gerbrandy
(Foto: Wikipedia)
Minister-president Gerbrandy kwam, wat niet bepaald betekende dat de in het land heersende honger en chaos vertrokken. Generaal-majoor Kruls had nog gepoogd hem even tegen te houden maar daarvoor moest je bij de rechtlijnige solitair van goeden huize komen. Wat in zijn kop zat, zat niet in zijn kont. Op 25 november landde Gerbrandy met zijn ministers op het vliegveld van het bevrijde Eindhoven. Meteen een probleem. Zij werden aangehouden door mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten en konden geen geldige persoonsbewijzen tonen. Dat werd snel opgelost en het probleempje zou al gauw in het niets verzinken, vergeleken bij de bestuurlijke chaos waarvoor zij zich zagen gesteld. Door hun slecht gecoördineerde komst hadden zij die ook nog verergerd.
En er werd weer niet goed gemikt. In de Rotterdamse wijk Middelland kwam een Britse duizendponder terecht, zonder te ontploffen dit keer. Van onschadelijk maken was geen sprake, er lag een stuk vuurwerk in de tuin achter de Bellevoystraat en de omwonenden zouden er mee moeten leven.
Het verwijderen van de ‘Bellebom’ duurt nog ruim 43 jaar. Op een zondag in 1988 wordt de bom dan toch onschadelijk gemaakt. Een klus van een uur, maar de totale operatie beslaat de hele dag. Zevenduizend bewoners moeten op die dag hun huis verlaten en nog eens 14 duizend mensen mogen hun huis juist niet uit. Tweeduizend politieagenten en hulpverleners zijn betrokken bij de actie die zes miljoen gulden kost.

Geen elektriciteit en gas meer en het ging ook nog streng vriezen. De haard in de woonkamer aan de Steinwegstraat was allang vervangen door een potkachel, waarin alle brandbaars werd gestookt. Die kachel kon werkelijk roodgloeiend zijn best doen met altijd een pan of ketel erop. De hakbijl was niet meer weg te denken als huiselijk gereedschap, overal en door iedereen werd naar steeds moeilijker te vinden hout gezocht, dat direct aan spaanders werd gehakt. Oud meubilair en tuinhekjes moesten eraan geloven. Er werden ook bomen omgehakt en in de parken die er nog waren werden houten banken en sierbruggetjes gesloopt. Er ontstonden levensgevaarlijke situaties doordat uit beschadigde woningen al het houtwerk werd weggehaald, ook draagbalken. Er werden schaarse kooltjes geraapt tussen de spoorrails. Rieka en haar zus Ant sliepen in de periode dat de mannen er niet waren op de slechtste momenten samen in een tweepersoonsbed, Ants dochter Jannie en ik lagen dan als antipoden van de moeders aan het voeteinde. Ruimte genoeg, vermagerd als wij waren, Ant woog nog niet veel meer dan veertig kilo, Rieka was er iets beter aan toe. Om de kou te weren werd het bed nog eens extra afgedekt met jassen. De arme Rieka kon meer dan eens worden overmand door een gevoel van machteloosheid omdat het mij, huilend van de hoofdpijn door de honger, niet lukte de slaap te vatten.
Er waren zelfs dagen dat wij ook overdag maar beter in bed konden blijven. Overal in Rotterdam kregen mensen last van uitputtingsverschijnselen doordat zij niet meer dan ongeveer een kwart naar binnen kregen van het aantal calorieën dat zij nodig hadden. Mensen die de deur uitgingen om te proberen nog iets aan voedsel of brandstof te regelen, konden zomaar uitgeput op straat neervallen. In die bittere kou. Er werden noodziekenhuizen opgezet voor ‘hongerpatiënten’. Dat nam niet weg dat er steeds meer mensen kwamen te overlijden door de honger. Er was een tekort aan doodskisten en door de strenge kou konden er een tijdlang geen graven worden gedolven.
Het ondergrondse medisch onderwijs kwam stil te liggen. In Leiden doken gezochte artsen onder in het anatomisch laboratorium. Een bord hield de Duitsers buiten de deur. Het droeg de mededeling dat er met tyfus werd gewerkt.
De hongerperiode had onverwachte bijwerkingen. Een ervan was de ontdekking van coeliakie, een ongeneeslijke stofwisselingsziekte, die wordt veroorzaakt door glutenintolerantie. De Nederlandse kinderarts Willem Karel Dicke ontdekte dat bij kinderen de klachten verminderden doordat zij minder of zelfs geen brood te eten kregen en dat de klachten weer terugkwamen zodra er weer voldoende brood verkrijgbaar was. Aan de hand van deze ervaringen ontwikkelde hij het glutenvrije dieet.
Voorts melden in 2014 universitaire onderzoekers van Leiden, Columbia en Harvard dat bij in de hongerwinter verwekte kinderen het DNA is aangepast. Daardoor hebben zij waarschijnlijk de ongunstige omstandigheden in de baarmoeder doorstaan. Van hongerwinterkinderen die met een normaal gewicht werden geboren zijn de groeigenen voor de rest van het leven anders ingesteld. Op middelbare leeftijd kan bij hen daardoor de kans op gezondheidsproblemen groter zijn dan normaal. Zij hebben een grotere kans dan gemiddeld op het verkrijgen van een hogere cholesterolspiegel, suikerziekte en ook schizofrenie.
Niet voor iedereen stopt de oorlog nadat de vrede is getekend.
(wordt vervolgd)
nnn

maandag 24 oktober 2016

ANNA'S JAREN (174) - Vuilesokkensoep

Tot in de zomer van 1944 was het de Rotterdammers nog redelijk gelukt om aan het hoogstnoodzakelijke voedsel te komen, niet zelden gekocht op de zwarte markt. Ook was er veel ruilhandel, het geld daalde snel in waarde. Sieraden verdwenen in hoog tempo uit het familiebezit. Later verdween ook huisraad in de richting van zwarthandelaren. Doordat er ook nog eens stagnatie kwam in de aanvoer naar het westen van het land werd het nagenoeg onmogelijk. Na de spoorwegstaking in september was Seyss-Inquart gekomen met een vervoersembargo naar het westen. Er ontstond grote voedselschaarste en een tekort aan brandstof. De kolentoevoer uit Limburg was afgesneden. Het rantsoen werd verlaagd tot vierhonderd gram brood en een kilo aardappelen per week. En steeds vaker was dat ook nog eens helemaal niet verkrijgbaar met de beschikbare bonnen. De prijzen op de zwarte markt waren voor een arbeidersgezin niet meer op te brengen. Er werd na enige tijd dan ook geplunderd in levensmiddelenzaken en bij broodbezorgers, vooral door vrouwen en kinderen. En er werd een kolenopslagplaats overvallen.

Een aantal Rotterdamse particulieren gaf geld voor een eenmalige nooduitkering aan gezinnen waarvan de kostwinner was weggevoerd. Zelfs de pro-Duitse ‘Nederlandsche Volksdienst’ bood hulp. Later kwam er een regeling van de overheid, de afwikkeling was echter zo chaotisch dat sommige werkgevers besloten om het zelf te doen. En wie dan eindelijk over wat geld kon beschikken moest concluderen dat het nog steeds te weinig was.
Samenwerkende kerkgenootschappen evacueerden kinderen naar het oosten en het noorden. Die werden na een beangstigende, nachtelijke reis geconfronteerd met stevige boerenkost, die zij niet meer konden verdragen. Er moest ’s nachts worden gereisd omdat overdag de geallieerden schoten op treinen, schepen en vrachtwagens. De kinderen bleven maandenlang weg en hadden bijna geen contact met thuis, brieven kwamen zelden aan. Moeilijk hadden zij het in een omgeving waar zij het dialect slecht verstonden. Moeilijk ook hadden de ouders het, die zich evenwel troostten met de gedachte dat hun kroost daar verreweg beter af was.

De kou kwam samen met de honger de bevolking teisteren, vooral in de steden, alleen al in het westen van het land zouden meer dan twintigduizend mensen het niet overleven. Er werden suikerbieten gegeten en bloembollen. Bloembollen waren er wel, omdat de export stillag. Toch was er steeds moeilijker aan te komen doordat de zwarte markt zich er over ontfermde. Het Voorlichtingsbureau van de Voedselraad gaf informatie hoe eetbare planten konden worden herkend en kwam met recepten voor de bereiding. Bieten, beter te eten dan de bittere tulpenbollen, zijn keihard en moesten twee tot drie uur koken, een probleem als er geen gas is. De pan werd, zodra het water aan de kook was, in dekens of jassen gewikkeld en zo warm gehouden. De zoete geur kon door het hele huis hangen als Rieka een pan op het vuur had staan. Met wat azijn werd geprobeerd het zoet enigszins terug te dringen. Aardappelschillen en brandnetel werden in de soep verwerkt. Beukennootjes, rozenbottels en bramen die eind zomer nog werden gezocht, waren er ook niet meer. Van de bramen werd ook het blad gebruikt, om een soort thee te maken. In de zomer werd van radijs het loof nog gebruikt in salade, soep of stamppot. Van cichorei werd de wortel gebrand en tot surrogaatkoffie verwerkt. Koffie, thee, chocolade en tabak werden allang niet meer ingevoerd en de soep moest het algauw zonder aardappelschillen stellen omdat er nauwelijks nog aardappelen te koop waren. 
Mensen raakten aangewezen op de centrale keukens van de overheid en stonden in lange rijen op hun beurt te wachten bij de uitdeelposten van wat de ‘gaarkeukens’ werd genoemd. Het eten, dat deze instellingen leverden, verslechterde met de dag. De Rotterdammers noemden het ‘vuilesokkensoep’, ‘vuil afwaswater’. 

(Foto: Wikipedsia)
Vrouwen protesteerden op straat, zij eisten meer voedsel voor hun gezinnen. Linke soep met de steeds agressiever wordende Duitsers. Het was begonnen in Schiedam en breidde zich uit. Ook in Amsterdam, Haarlem en Leiden kwamen later de protesten. In Rotterdam stelden dertigduizend vrouwen een petitie op en nadat in Dordrecht vrouwen hadden gevraagd toezicht te mogen houden bij uitdeelposten, werd dat toegestaan, ook in Rotterdam. Dat was hard nodig, want het gebeurde maar al te vaak dat keukenmedewerkers voor zichzelf een iets beter soepje veiligstelden door de rest aan te lengen met water.
Veel Rotterdammers trokken naar het platteland om bij boeren wat extra voedsel te bemachtigen. Die reizen gingen te voet met handkarren of per fiets. Sommigen keerden pas na meer dan een week terug met een kleine hoeveelheid, niet zelden veel te duur betaald voedsel, omdat er boeren waren die misbruik maakten van de situatie. Op die manier werd de boeren een slechte reputatie bezorgd. Onterecht, er waren ook mensen op het platteland die hun uiterste best deden om te helpen.
(wordt vervolgd)
nnn

woensdag 19 oktober 2016

ANNA'S JAREN (173) - Peuk

‘Ja’, ging Jilles nog even op Jans woorden over de anjerprins in, ‘die Bernhard maakt zo hier en daar nog weleens zijn peuk uit.’
‘Prins Bernhard rookt toch pijp?’ zei ik, niet begrijpend waarom Anna zowat helemaal in een deuk lag. Wist ik veel dat voor het door Jilles bedoelde ‘beest met twee ruggen’ de uitdrukking eigenlijk ‘de pijp uitkloppen’ is. Rotterdammers hadden het trouwens meer over ‘zijn platte tampie uitgooien’. Daar was de haven dan weer, een tamp is het einde van een tros.
Dirk en Sientje zouden het nog steeds niet willen toegeven maar Jan-met-de-pet wist al uitgebreid van het schuinsmarcheren van de anjerprins, ofschoon dat van officiële zijde werd ontkend of genegeerd. Nog gedurende zo’n vijftig jaar. Het was destijds ook beter om zoiets niet hardop te zeggen, want met de wet uit Anna’s geboortejaar, die majesteitsschennis verbood, kon je nog net zo hard worden bestraft als voorheen, wanneer je een ‘bevriend staatshoofd’ als Adolf niet zag zitten.  
De Rotterdamse zanger Gerard Cox  zou het zelfs nog weer een kleine twintig jaar later ondervinden. Hij zong bij cabaretgroep ‘Lurelei’ het lied ‘Arme ouwe’:

(...) Ik kan wel kotsen als ik Trix of Claus of Bernhard zie
En Juliaan is ook niet veel, dat geef ik dadelijk toe
Ze is volstrekt verwerpelijk, maar ze lijkt zo op me moe
Die heeft ongeveer hetzelfde soort figuur
Die heeft ook iets onzekers in haar ogen
Die kan ook zo prutsen aan d’r brilmontuur
Als ze bang is dat de mensen haar niet mogen...

Het in 1966 door Guus Vleugel  geschreven lied leidde tot Kamervragen. Er kwam een proces-verbaal wegens ‘opzettelijke belediging de Koning of Koningin aangedaan’, en Gerard Cox werd opgepakt, evenals de maker van het lied en medespeler Eric Herfst.  Tot een veroordeling kwam het niet, maar bij elke volgende voorstelling zat er iemand van de politie in de zaal. Wij hadden best wel iets geleerd van het bezoek door onze buren van over de grens. Tegen cartoonist Willem werd in hetzelfde jaar drie maanden cel geëist wegens majesteitsschennis. Hij had de koningin afgebeeld als ‘vrouw’ achter het raam. De prent was gemaakt naar aanleiding van de verhoging van de toelage van de koningin, in een tijd dat over de gehele linie de lonen werden gematigd in Nederland.
‘Geef maar, geef maar!’  Ruim vijf miljoen.
Willem, wiens werkelijke naam Bernhard Holtrop  is, werd vrijgesproken in de zaak van de cartoon nadat hij erop had geattendeerd dat eerst moest worden bewezen dat hij de tekening had gemaakt. Gegrepen werd hij alsnog, 250 gulden boete moest hij betalen wegens belediging van het openbaar gezag. Hij had een politieagent getekend in de vorm van een hakenkruis.
Holtrop zou in 1968 naar Frankrijk gaan om daar bekendheid te krijgen als tekenaar voor de bladen ‘Libération’, ‘Hara-Kiri’ en ‘Charlie Hebdo’. Hij voelde zich aangetrokken tot de harde satirische traditie in dat land. De redactie van ‘Charlie Hebdo’ werd in 2016 uitgemoord. Willem had geluk, hij was op dat moment nog onderweg naar het redactiebureau.

Verzetsstrijders legden waarschijnlijk de grootste inventiviteit aan de dag als zij gevangengehouden medestrijders uit de klauwen van de moffen wilden redden. Dat waren wel de meest gevaarlijke en spectaculaire acties. De overval op het Rotterdamse Haagse Veer is er een treffend voorbeeld van. Soms was zo’n actie spectaculair genoeg om er een film van te maken, zoals van de overval door het Friese verzet op het huis van bewaring in Leeuwarden. ‘Waarbij 51 gevangen verzetsstrijders werden bevrijd, zonder dat er een schot werd gelost’, schrijft Ad van Liempt  in zijn boek ‘De Drogist’ en hij geeft de gebeurtenis tot in details weer. De Duitse bezetter besloot om geen represailles te nemen, waarschijnlijk omdat er bij de actie geen geweld was gebruikt. Van Liempt noemt de overval misschien wel het hoogtepunt uit de Nederlandse verzetsgeschiedenis en de film erover, ‘De overval’, met Kees Brusse  en Rob de Vries  de best bezochte Nederlandse film ooit. Verder brengt hij aan het licht in wat voor hel een verzetsman na de oorlog terecht kon komen.

Samuel Esmeijer
(Foto: Wikipedia)
Hoe gevaarlijk het was en hoe mis het kon gaan ervoer de man die zoveel succes had met de overval op het Haagse Veer. In de Willem III kazerne in Apeldoorn zaten leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten gevangen. Er werden daar ook enkele pas gearresteerde contactmannen van Samuel Esmeijer ondergebracht. Samuel en ‘Landelijk Sabotage’-commandant Jan van Bijnen  overwogen een overval om hen te bevrijden. Zij kozen ervoor om eerst de boel te verkennen, net als in Rotterdam. Huib Verschoor vervoerde hen met de auto. Deze keer ging het hopeloos mis. Zij werden betrapt en de Duitsers wilden tot fouillering overgaan. Er ontstond een vuurgevecht dat de drie mannen het leven kostte. De nog geen 24 jaar oud geworden Samuel Esmeijer werd als provinciaal leider opgevolgd door de ervaren Marinus van der Stoep, die ook bij de overval op Haagse Veer een rol had gespeeld. Esmeijer kreeg posthuum het Verzetskruis en Rotterdam noemde een plein naar hem.
(wordt vervolgd)
nnn

vrijdag 14 oktober 2016

ANNA'S JAREN (172) - Oud zeer

Het oude zeer kon weer terugkomen. Er zou dan worden gediscussieerd over de grote razzia. Een conclusie dat er meer mogelijkheden waren om eraan te ontkomen, kwam er nooit uit. En Rieka kon bij dat soort gesprekken ook nog weleens een duit in het zakje doen.
‘We deden het niet goed’, hoorde ik haar eens zeggen, ‘maar zij wisten ons wel weer gauw te vinden. Heb je Juultje weleens zien zwaaien vanuit de gouden koets?’
Rieka nam een ‘koninklijke houding’ aan, kaarsrecht zittend, het hoofd ietwat schuin naar voren, de lippen tuttig opeengeklemd. Zij begon ietwat overdreven op een uiterst vreemde manier te zwaaien, met de handbewegingen naar zichzelf toe. Alleen het hoofddeksel moest erbij worden gedacht.
En verdomd als het niet waar is, vaak zwaaide Juliana zo, zou ik later op het witte doek zien. Het enige verschil was dat Rieka nog wat woorden toevoegde aan de koninklijke zwaai: ‘geef maar, geef maar!’ Rieka had nooit zoveel woorden nodig om een punt te maken. Het mooie daarvan is, dat haar gezegdes mij ook nooit meer hebben verlaten. ‘Er werd hier ook geschoten’, ‘er is niets veranderlijker dan een mens’, ‘pissebed gaat en kakkebed komt’ en nu dan weer ‘geef maar, geef maar!’ 
En aan dat laatste is tot op de dag van vandaag niet veel veranderd. Compensatie voor de vermogensbelasting? Geef maar, geef maar!
(Foto: Wikipedia)
‘En die Duitser van d’r dan’, kwam Jan.
Gezagsgetrouwe broer Dirk keek met grote ogen van de een naar de ander, verbaasd over zoveel kritiek op het koningshuis.
‘Die weet nog wel wat anders te vinden ook.’
Sientje keek zuur en Dirk zei niets. Wat had hij trouwens moeten tegenwerpen? Dat de dominee andere dingen zei? Hij gebaarde naar Sientje dat zij beter ook haar mond kon houden. Hij wist maar al te goed met wat voor losse flodders zij kon komen. Sientje met haar kleine kontje. Dirk was een rustige, aimabele man die van de goede vrede hield; een genuanceerde denker die over niemand ooit een kwaad woord sprak. Hij was ook wel wat saai, zeker vergeleken bij Jan. Dirk miste een beetje de warmte en spontaniteit die zo kenmerkend was voor de andere kinderen van Anna. In hoeverre hij door zijn oorlogservaringen zo was geworden, bleef voor mij onduidelijk want ik had hem pas na de oorlog leren kennen. Pas jaren na zijn dood zou ik te weten komen dat hij bij de aanval in 1940 enkele moffen had neergemaaid en pas krijgsgevangen was gemaakt nadat alle munitie van zijn mitrailleur was verschoten. Wat hem voor mij alsnog een held maakte. En dan de verschrikkingen die de man als krijgsgevangene moet hebben meegemaakt. De gehele oorlog, van begin tot eind, had hij tussen de Fransen in Duitsland vastgezeten. De omstandigheden in Duitse krijgsgevangenkampen werden almaar slechter, Hitler hield zich met de dag minder aan de Geneefse Conventies. Steeds meer kregen gevangenen van de nazi’s te maken met vernederingen, honger, ziekte en de dood. En dan had Dirk nog het geluk niet tussen Russen te zijn terechtgekomen. Die werden gewoon uitgehongerd en mishandeld, of doodgeschoten. Nog niet de helft van Russische krijgsgevangenen overleefde de Duitse kampen.
Volgens de anderen was Dirk altijd wel enigszins een buitenbeentje geweest en had de oorlog de van nature zwijgzame man wel nog stiller gemaakt. Duidelijk was dat hij al genoeg had meegemaakt en de goede verstandhouding in de familie boven alles stelde. Dirk was een bloedserieuze man, die zich stipt hield aan doktersvoorschriften in verband met zijn suikerziekte. Bij het avondmaal had hij een keukenweegschaal op tafel staan, waarmee hij na het gebed zorgvuldig zijn portie afwoog. Gelukkig mocht hij per week wel twee borreltjes, hij nam er één als de gelegenheid zich voordeed en één op de dag des Heren. Dirk was zijn vrije tijd gaan vullen met het maken van olieverfschilderijtjes naar oude meesters, dat gaf hem rust naast zijn onwrikbare geloof in God, dat hij deelde met Sientje met wie hij een drukke zoon en een rustige dochter had. Over de ellende in de oorlog sprak hij nooit, in elk geval niet in het bijzijn van kinderen. Toch heb ik hem een keer een gruwelijk verhaal horen vertellen, pas jaren later, nadat de anderen erop hadden aangedrongen, zij moesten en zouden weten hoe het eraan toeging in zo’n krijgsgevangenkamp. Dirk moet mijn aanwezigheid in de kamer niet hebben opgemerkt en dat was niet zo gek want ik zat in een hoekje te lezen. Aarzelend, fluisterend bijna, adempauzes inlassend om behoedzaam te kunnen formuleren en elk woord van tevoren wegend leek het wel, kwam hij met zijn verhaal. Dat ging over Franse krijgsgevangenen, die probeerden te ontsnappen. Het was nacht en alle verlichting in het kamp floepte aan op het moment dat zij de omheining beklommen. Door de luidsprekers klonk het bevel dat zij moesten blijven waar zij waren. Het gehele kamp moest vervolgens aantreden om te aanschouwen hoe de mannen daarna hangend aan de omheining met mitrailleursalvo’s in stukken werden gescheurd.
Opkijkend van mijn boek raakte ik vooral geobsedeerd door Dirks gezicht, waaraan viel af te lezen dat hij het al vertellend weer helemaal zag gebeuren. Nog dieper indruk maakte hoe Dirk na zijn verhaal schrok van mijn aanwezigheid.
(wordt vervolgd)
nnn

zondag 9 oktober 2016

ANNA'S JAREN (171) - Keurig op rij

(Foto: Wikipedia)
Honderden lijken. Kisten waren er niet. De resten van gesneuvelde geallieerde militairen werden in rijen gelegd op het het plateau van Margraten. De veelal zwaargehavende lichamen verdwenen in matrasovertrekken, die daarna de grond ingingen. In gaten met exact dezelfde afmetingen, op exact dezelfde afstanden van elkaar. Gegraven door 260 man van de Amerikaanse compagnie die met de aanleg van de begraafplaats was belast. Die compagnie bestond uit zwarte soldaten, alleen de officieren waren blank. Het Amerikaanse leger kende dezelfde scheidingen als de burgerwereld thuis. Zwarte en blanke militairen aten niet samen en hadden aparte verblijven. Samen sneuvelen was toegestaan.
De afterparty van een gruwelfeest. Fysiek en psychisch zwaar werk was het, nog eens extra bemoeilijkt door de wisselvallige weersomstandigheden. Er waren grafdelvers die met tranquillizers de emoties probeerden de baas te blijven. Anderen werkten door als gekken omdat zij bang waren na een onderbreking niet weer verder te kunnen.
Het werk kon niet door de complete eenheid worden afgemaakt want er moest weer worden gevochten, nu in de Ardennen, wat nieuwe aanvoer van gesneuvelden betekende. De plaatselijke bevolking bood hulp.
De honderden lijken waren nog slechts een begin geweest. Bijna achttienduizend Amerikanen zouden er tenslotte in 1946 op Margraten liggen, waarvan er bijna duizend onbekend waren gebleven. Daarnaast vijfduizend doden met een andere nationaliteit, waaronder drieduizend Duitsers. Er zouden nog weer later tienduizend doden worden gerepatrieerd naar de VS.
De zwarte mannen, die de hel hadden overleefd, zou terug in Amerika dezelfde eer te beurt vallen als tien jaar eerder de wereldberoemde Jesse Owens. Zij konden er weer achterin de bus plaatsnemen.

In Rotterdam, waar het dagelijks leven al was ontwricht door alle vernielingen, waren de inwoners nu ook nog eens geconfronteerd met het leed dat de razzia met zich meebracht. Mannen die aan het transport waren ontsnapt durfden zich niet te vertonen. Bang te worden verraden en alsnog opgepakt. Of te worden doodgeschoten. In verschillende delen van de stad vonden nog weer kleine razzia’s plaats. Steeds weer opnieuw ontstond er zenuwslopende onrust. Het verzet ging achter verraders aan en begon achterblijvers van valse papieren te voorzien.
Het door de nazi’s praktisch platgelegde Nederlandse Rode Kruis kon vrijwel niets uitrichten. Gemeente en particulieren gingen proberen om weggevoerde mannen terug te krijgen. Menig gezin was ontregeld en overheerst door een grote leegte. Vrijwel iedereen kampte met de bezorgdheid om weggevoerde naasten. Een bezorgdheid die nog eens naar de achtergrond zou worden gedrukt door groeiende problemen thuis. Er werd geen elektriciteit meer geleverd en kort daarna ging de gaskraan dicht. De hongerwinter stond voor de deur. 

Het verzet en ‘Radio Oranje’ bekritiseerden de houding van de Rotterdammers en vonden dat zij zich te gemakkelijk hadden overgegeven aan de Duitsers. Dat deed bij de Maasstedelingen de niet al te grote liefde voor regering en koningshuis niet bepaald groeien. De opstelling van de leiders in de periode voor de oorlog was nog lang niet uit de gedachten van de mensen verdwenen. En nu dit.
Jaren later zou nog blijken hoe hard die kritiek was overgekomen. Na de oorlog was de liefde voor de Oranjes eventjes ontvlamd, zij waren immers het symbool van het verzet. Het kon weer, zonder de druk van de Duitsers, die elke genegenheid voor het vorstenhuis bestreed. Onder de arbeidersbevolking nam de liefde echter snel af, het duurde te lang tot de levensomstandigheden verbeterden. Wilhelmina deed troonsafstand en er bleven vier CPN-leden weg. De familie was gezellig bijeen. Hoewel over de oorlog nog steeds nauwelijks werd gesproken, kon de herinnering aan de reacties op de gang van zaken bij de razzia de op zijn ziel getrapte Jan nog steeds een krachtterm ontlokken.
‘Een poep moet ik ervan laten’, zei hij verder. ‘Makkelijk lullen als je zelf je kont aan de overkant van het water hebt veiliggesteld!’
‘Ze wisten het wel te vertellen, al waren ze totaal niet op de hoogte van hoe het er hier toeging’, meesmuilde Jilles.
‘Ze kwamen met dat soort beweringen om hun eigen bordje schoon te wassen’, vervolgde Jan. ‘In de steek gelaten hebben ze ons, zou ik bijna zeggen, dat is wat er werkelijk is gebeurd.’
Als Jan iets voor de volle honderd procent meende, voegde hij er altijd aan toe dat hij het bijna zou zeggen.
‘En het verzet probeerde de aandacht ervan af te leiden dat het had gefaald, doordat ervan tevoren totaal niet op de situatie was ingespeeld. Kwalijk namen wij hen dat niet, maar wat hadden ze dan verder van ons gewild? Dat wij met blote handen in verzet waren gekomen om massaal te worden afgeslacht?’
De ondiplomatieke kritiek getuigde inderdaad van weinig inlevingsvermogen. Eigenlijk was het godsschandelijk dat ‘Londen’ ermee was gekomen. Datzelfde ‘Londen’, dat al vier jaar toekeek hoe de Spoorwegen in opdracht van de Duitsers de Joden transporteerden. Rotterdammers maakten zichzelf na de razzia al verwijten genoeg dat zij de Duitsers de kans hadden moeten geven hun dierbaren af te voeren. En er werd aan voorbijgegaan dat er in tegenstelling tot in andere steden totaal geen tijd was geweest voor het scheppen van schuilplaatsen, dat de overmacht van de zwaarbewapende Duitsers in de straten van Rotterdam onmetelijk was, dat de tactiek van de razzia volkomen nieuw en verrassend was, anders dan in andere steden die er later mee te maken kregen, en dat de Rotterdammers al doorlopend hadden geleden onder represailles.
(wordt vervolgd)

nnn

dinsdag 4 oktober 2016

ANNA'S JAREN (170) - En weer terug

Nadat de mannen over meer dan vijfhonderd plaatsen in Duitsland waren verspreid, bleek dat er op de plaatsen van aankomst nauwelijks op hen was gerekend. Scholen moesten nog worden ontruimd om onderdak te leveren. Mannen werden ook ondergebracht in kampen en later weer meerdere keren verkast. Feestzalen, zolders van fabrieken en schuren moesten dienen voor huisvesting. Stro voor slaapplaatsen ontbrak er aanvankelijk nog, wel kwamen ondernemers dikwijls bij het eerste appel al mannen uitzoeken voor hun bedrijf. Beter dan slavenhandel was het niet.
Als er eenmaal stro was, werd dat vrijwel altijd los verspreid over de kale grond om slaapplaatsen te bieden. In geen tijd wemelde het erin van ongedierte. Wasplaatsen en primitieve latrines bevonden zich in de regel buiten. Zich regelmatig verschonen was praktisch onmogelijk voor de mannen, zij moesten zelf maar zien het ondergoed te reinigen. De nodige wasgelegenheid en wasmiddelen ontbraken echter vrijwel overal. Het kwam voor dat kleren werden uitgekookt in pannen die ook moesten dienen om het karige eten te bereiden. Het warme eten bestond voornamelijk uit een portie koolsoep of knollensoep. Verder was er de man hoogstens een half brood per dag.
Het gros van de mannen werd tewerkgesteld bij de aanleg van wegen en spoorwegen, het herstel van vernielde objecten, het lossen en laden van spoorwagons. Anderen moesten werken aan de bouw van versterkingen of kwamen in fabrieken terecht. Een deel werd door kleine ondernemers in dienst genomen. Tegen hun aard in maakten de Rotterdammers er werk van om zo laag mogelijke prestaties te leveren. Zij werden steeds inventiever in het simuleren van ziektes, waaraan de afnemende lichamelijke conditie door slechte voeding en weinige rust een bijdrage leverde. De levensomstandigheden werden sterk beïnvloed door de omgeving waar de tewerkgestelden zich bevonden. De behandeling door de Duitsers verschilde per situatie, de mannen die werkten aan spoorwegen en versterkingen waren het slechtst af. Zij kregen te maken met intimidatie, bruut optreden van bewakers, en werden geslagen. Tewerkgestelden in Nederland, die overigens niet minder erbarmelijk waren gehuisvest, lukte het nog redelijk om wat post naar huis te sturen, zodat men daar wist hoe het met hen was gesteld. In Duitsland werd dat steeds moeilijker. Terugkerende afgekeurden namen zo mogelijk wat post mee.  

Er waren plaatsen in Duitsland waar de tewerkgestelden een behoorlijke vrijheid genoten en zelfs contact hadden met de bevolking. Die was niet altijd vijandig, ontdekten de Rotterdammers, die aanvankelijk de grootste moeite hadden zich in te laten met de Duitsers. Als regel was het hen verboden om contact te hebben met de tewerkgestelden. Niettemin kwam het voor dat de plaatselijke bevolking afkeurend stond tegenover de manier waarop de mannen werden behandeld en hen hielp aan eten en kleding. Er werden zelfs onderduikers geholpen. Tewerkgestelden konden niet anders dan hen goedgezinde mensen vinden. En hoewel dat in eerste instantie onmogelijk leek, groeide er zelfs hier en daar een enkele vriendschap. Dat werd dan meteen een problematische vriendschap, want na terugkeer zou het beter zijn om daarover niets los te laten. Voorlopig zouden voor de Rotterdammers thuis alle Duitsers te verachten blijven.

Monument in Kassel
(Foto: Wikipedsia)
Het kon nog ingewikkelder. De plaatsen waar tewerkgestelden zich bevonden waren vaak strategisch gezien van belang en doel van geallieerde bombardementen. Op momenten dat die plaatsvonden zaten tewerkgestelden en plaatselijke inwoners in hetzelfde schuitje. Zo’n drieduizend Rotterdammers waren, met nog vijfduizend Nederlanders en twintigduizend mannen uit andere landen, terechtgekomen in Kassel. Omdat daar wapens en vliegtuigen werden geproduceerd bombardeerden de geallieerden er met regelmaat, de binnenstad werd er verwoest en er vielen tienduizend doden. Op 4 april 1945 zou Kassel in Amerikaanse handen vallen en zouden de dwangarbeiders huiswaarts keren.

Was het toen, dat ik bij thuiskomst een gehelmde soldaat aantrof, bij de voordeur, en nog één boven aan de trap, en nog één boven bij onze voordeur? Of was het bij een andere gelegenheid? Al pijnig ik mijn hersens tot het uiterste, ik weet het niet. En dat terwijl ik ook dat beeld nog steeds niet van mijn netvlies krijg. Rieka’s zorgen waren in elk geval terecht. Want, verraden of niet, Jan werd weer opgepakt. Hij werd afgevoerd naar Duitsland. Waar hij weer een gaatje zou ontdekken. Ditmaal zou de terugreis, die deels door Duitsland moest worden afgelegd, nog moeilijker worden. Die reis zou zo lang gaan duren dat bij Jans aankomst in Rotterdam vele anderen, inmiddels bevrijd, al terug waren.
Wim zou vier keer weten te ontsnappen, nadat hij telkens weer was opgepakt. Zijn laatste terugreis was ook uiterst moeilijk, hij kwam achter het front terecht. Boudewijn dook af en toe op om weer even snel te verdwijnen.
De als dienstplichtig soldaat door de Duitsers krijgsgevangen genomen Dirk zou terugkeren met ernstige suikerziekte en een rotsvast geloof in God.
En Karel…, dat had Erie goed gezien.
(wordt vervolgd)
nnn