dinsdag 29 maart 2016

ANNA'S JAREN (133) - Dromen van andere tijden

Rotterdam anno 2016. Zij staan er nog, de woningen van Wielewaal, na vijfenzestig jaar. Het was echter wel degelijk de bedoeling ze na vijfentwintig jaar te slopen. Nu nog vormen zij, danig in verval, een geïsoleerde wijk van 540 woningen zonder winkels in de directe omgeving en verstoken van voorzieningen, waarvan echte nieuwbouwwijken profiteren. De huurders nemen de ongemakken van de abominabele bouw voor lief omdat er lage huren tegenover staan en het er onstads groen is. Maar het moet nu dan toch afgelopen zijn met Wielewaal en er moet een gefaseerde nieuwbouw komen, te beginnen met seniorenflats. Daar is een bouwperiode van tien jaar voor nodig.

In het voorjaar van 1942 had het Duitse leger alles in het werk gesteld om zich in Rusland te revancheren, het veroveren van de olievelden in de Kaukasus, van groot belang voor het Russische leger en de industrie had daarbij een hoge prioriteit. Aanvankelijk was de Duitse strategie succesvol en waren grote delen van het Russische leger omsingeld. In Nederland was de ‘Nederlandsche Oost-Compagnie’ opgericht, een organisatie die moest gaan zorgen voor de wederopbouw in de door de Duitsers op Rusland veroverde gebieden. Rost van Tonningen was er bij betrokken en enkele honderden Nederlanders, veelal NSB’ers, waren vertrokken naar de Oekraïne. 
Maar nadat de gebieden door de Russen waren heroverd zat er voor hen niets anders op dan naar Duitsland af te reizen. 
Eind mei kwamen massale bombardementen op Duitse steden door de Britten; Keulen werd het eerst getroffen, en de Amerikanen stopten de Japanse opmars in de Grote Oceaan. Een lichtpuntje, dat werd overschaduwd door de verovering van Tobroek door Erwin Rommels Afrika-korps. De buit aan wapens en voorraden was enorm en er werden 25 duizend Britten krijgsgevangen gemaakt. Maar de hierop door Churchill tot bevelhebber van het Achtste Leger benoemde generaal Bernard Law Montgomery  beloofde voorgoed met ‘die lastpost Rommel’ te gaan afrekenen.

(Afb.: Wikipedia)
Terwijl in Europa vele Joden wanhopig probeerden de dood te ontlopen door te bewijzen geen Jood te zijn – ‘arisering’ werd dat proces genoemd –  nam in Amerika Bing Crosby midden in de zomer ‘I’m Dreaming Of A White Christmas’  op. Alsof er geen oorlog was, alsof het daar niet kokendheet was op dat tijdstip, alsof Europa niet van iets anders droomde. Wat niet wegneemt dat het nummer tot op heden met de Kerst nog steeds niet is weg te branden op de radio. En dat is des te merkwaardiger omdat Bing Crosby de omwenteling in de lichte muziek, veroorzaakt door pop en rock, verder totaal niet overleefde; anders dan zijn generatiegenoten Billie Holiday en Frank Sinatra, die nog steeds van invloed zijn. Dat een grootheid als Ella Fitzgerald daarin weinig meedeelt komt waarschijnlijk doordat zij het vooral van haar virtuositeit moest hebben.

Niet van een witte kerst maar van andere tijden droomden zij. Zo’n acht jaar eerder waren zij vanuit Frankfurt am Main naar Amsterdam gekomen, om te ontkomen aan de vervolging door de nazi’s. En nu moesten zij ook daar onderduiken nadat het Otto Frank  niet was gelukt om met zijn gezin naar Amerika te emigreren. Het moment van onderduiken door de familie Frank was geen dag te vroeg gekozen, want het was niet alleen in Rotterdam dat veel politiemannen niet zuiver op de graat waren. De situatie in Amsterdam was zo mogelijk zelfs nog ijzingwekkender. Hier zette de hoofdcommissaris Sybren Tulp  een bataljon in om Joden te pakken.
Amper dertien jaar was dochtertje Anne toen de familie Frank wegkroop in het achterhuis, verstopt achter een boekenkast die de toegang vanuit het voorhuis camoufleerde. In dat voorhuis werkte het personeel van Otto Franks bedrijf ‘Opekta’ en enkele van de medewerkers wisten van de onderduikers. Ruim twee jaar van hun leven zouden acht mensen op deze plek doorbrengen, de familie Frank, de familie Van Pels en de tandarts Pfeffer. Twee jaar, tot het verraad in 1944. Twee jaar, waarin Anne Frank haar beroemde dagboek zou schrijven om na dat verraad plotseling te stoppen.
Miep Gies, een van de helpers van de familie Frank, had Annes dagboekaantekeningen veiliggesteld en aan Otto Frank gegeven. Annes vader, de enige die de oorlog heeft overleefd, moest aanvankelijk grote moeite doen om het dagboek van Anne uitgegeven te krijgen. In 1947 kwam de eerste, door hem geredigeerde uitgave. De mondiale populariteit van het boek kwam pas jaren later, nadat het theaterstuk ‘Anne’ in New York een succes was geworden.
In de tv-documentaire ‘De magie van het dagboek van Anne Frank’, waarmee Astrid Joosten  in 2015 kwam, belicht zij hoe omvangrijk uiteindelijk de invloed van Annes werk is geworden. Zeventig jaar na Annes dood waren er 35 miljoen exemplaren in druk verschenen. In Argentinië werd het boek na de val van Videla’s gruwelijke dictatuur verplichte lectuur op school, evenals in verschillende staten van de VS, waar het onderdeel uitmaakt van de voorlichting over de Holocaust.
Sinds 2009 staat Annes dagboek op de Werelderfgoedlijst voor documenten van de UNESCO.
(wordt vervolgd)
nnn

donderdag 24 maart 2016

ANNA'S JAREN (132) - Ongefundeerd maar geen nood

Dear one, the World is waiting for the Sunrise’. In ‘l’Ambassadeur’ begon het huisorkest van Jean Buurman elk optreden met dit nummer. Zonder uitzondering. En het orkest kwam er ook nog mee op de radiozender, die onder controle van de Duitsers stond. Ze hadden even niet opgelet. Annie de Reuver zong er bij de ‘Rhytm Stars’ en beleefde veel plezier aan het brengen van Engelse nummers, waarvan zelfgemaakte ‘vertalingen’ de Duitsers bespotten. Dat vertalen was noodzakelijk omdat het immers verboden was de songs in de oorspronkelijke taal te brengen of jazzy uit te voeren. Maar de Duitsers moeten daarbij wel wat anders hebben bedoeld dan de teksten die Annie zong.
Volgens Annie hadden de moffen het net als bij Buurmans tune niet zo gauw in de gaten en dat was maar goed ook. De aan de Rotterdamse Hogeschool economie studerende Heinz Hermann Polzer had andere ervaringen. Hij had een soort kleuterverhaaltje geschreven in een studentenblad. Het ging over de deugnieten Dolf en Ben, die van oom Sam een pak voor de broek kregen. Deze keer waren de moffen slim genoeg om in de personages Hitler en Mussolini te ontdekken en Polzer belandde vier maanden in de Scheveningse gevangenis. Hij begon er met het schrijven van liedjes, een bezigheid die hij na de oorlog, toen hij zijn studie weer hervatte, niet zou loslaten. Hij zou er in latere jaren als drs. P (zonder puntje) roem mee verwerven. Dat pseudoniem had hij te danken aan een vroegere collega met wie hij samenwerkte op het Rotterdamse reclamebureau ‘Lintas’, de televisiepresentator Willem Duys. Hij liet Polzer optreden in zijn programma ‘Voor de vuist weg’, waarmee hij in1963 begon en dat het meer dan vijftien jaar volhield op de buis.
Drs. P, die de Nederlandse taal beheerste als geen ander, was en bleef een Zwitser. Hij verklaarde dat het hem wel beviel omdat het hem mogelijk maakte het Nederlandse volk wat meer vanaf de zijlijn te beschouwen. In werkelijkheid hadden de Zwitsers hem door die nationaliteit uit de handen van de Duitsers weten te houden en hem mogelijk zelfs van het vuurpeloton gered. Polzer week tijdens de oorlogsjaren uit naar Zwitserland, waar hij zijn dienstplicht vervulde. Weer terug in Nederland bleef hij de Zwitserse nationaliteit trouw. Hij overleed in 2015 op 95-jarige leeftijd.

Ook Anna’s jongste zonen werden geconfronteerd met huisvestingsproblemen. Pieter, die de pech had tijdens de bombardementen op de rechter Maasoever te wonen, kwam met zijn jonge gezin terecht in het ‘Brabants Dorp’. Dat bestond uit ruim vijfhonderd woningen en bevond zich ongeveer op de plek van het huidige Zuidplein.
Daar wonen was geen pretje en dat nog niet eens zozeer door de minimale accommodatie. De heffe des volks uit de gebombardeerde sloppen van de binnenstad kwam de nooddorpen voor een groot deel bezetten en dat ging duren tot ver na de oorlog. Laagopgeleide mensen waren het vaak, met niet veel minder vaak een asociale instelling. Mensen die als het zo uitkwam er geen enkele moeite mee hadden hun gehele huisraad te verkopen om vervolgens weer bij de Gemeente aan te kloppen. De bewoners van de nooddorpen kregen dan ook al snel een slechte naam en als je de pech had ertussen te wonen, hoorde je er gewoon bij voor de buitenwereld. Voor Pieter L.C.-junior begon een jarenlange strijd om zich aan dat milieu te ontworstelen. Pas eind jaren veertig zou het hem lukken om zich met zijn gezin in de Afrikaanderbuurt te vestigen. Zijn strijd om betere huisvesting had zo lang geduurd omdat de woningnood in Rotterdam nog steeds duurde en zelfs tot ver in de jaren zestig zou doorlopen. Toen pas, ruim twintig jaar na de oorlog, waren de meeste nooddorpen gesloopt. Maar of daarmee van een definitieve oplossing sprake is, blijft twijfelachtig. 
Van het gesloopte Smeetsland
rest slechts nog dit pand, waarin
een vishandel is gevestigd. Het terrein
erachter ligt braak.
(Foto: Dirk van Eijk)
De laatste huizen van het dorp ‘Smeetsland’ zijn nog veel later, pas in 2014, verdwenen. En inmiddels gooide de crisis weer roet in het eten en kwam er voorlopig geen nieuwbouw voor in de plaats. Daarbij wisten directies van woningcorporaties nogal eens veel leukere bestemmingen te bedenken voor hun geld, of liever gezegd dat van de belastingbetaler.
Illustratief voor de gesteldheid van het huidige woningaanbod is de wijk Wielewaal, die pas vier jaar na de oorlog uit de grond werd gestampt op de linker Maasoever, niet ver van het Waalhavengebied. De benaming van de wijk heeft niets met vogeltjes van doen maar komt van de plassen Wiel en Waal, waartussen de wijk ligt. Ongefundeerd zijn de woningen er, en net als de meeste huizen in de nooddorpen bestaan zij uit één woonlaag. Noodwoningen mogen ze echter niet worden genoemd omdat de bouw viel in de periode van wederopbouw. Om die logica te begrijpen diene men het beroep van ambtenaar te beoefenen.
(wordt vervolgd)
nnn

zaterdag 19 maart 2016

ANNA'S JAREN (131) - Leven op zolder

Brabants Dorp
(Foto: Wikipedia)
In Rotterdam waren inmiddels noodwoningen gebouwd. De wijken waarin zij zich bevonden werden nooddorpen genoemd en kregen namen als ‘Utrechts Dorp’, ‘Gelders Dorp’ en ‘Brabants Dorp’, elk met bijpassende straatnamen. Die nooddorpen boden nauwelijks soelaas, slechts een klein gedeelte van de door het bombardement getroffenen kon hierdoor worden gehuisvest.
Beter zou het ook niet worden want de Duitse bezetters kondigden een bouwstop af, ze hadden de bouwmaterialen hard nodig voor hun verdedigingswerken. Er zou over niet al te lange tijd worden begonnen met de bouw van de ‘Atlantikwall’, waarvoor ook nog eens vrijwillige Nederlandse arbeidskrachten zouden worden geworven. Om zich te kunnen verweren tegen een mogelijke invasie van de geallieerden gingen de Duitsers een meer dan vijfduizend kilometer lange verdedigingslinie bouwen. Een ‘ijzeren ring om de vesting Europa’, zoals de Duitse propaganda het project graag mocht noemen. Die ring liep vanaf de Noorse kust via Denemarken tot aan de Spaanse grens. De verdedigingslinie bestond uit bunkers, geschutopstellingen, tankgrachten en zware versperringen zoals mijnenvelden. Het was geen aangesloten geheel maar een aaneenschakeling van verdedigingswerken op strategische punten, zoals de riviermondingen bij Hoek van Holland en IJmuiden. Den Haag werd opgezadeld met een extra grote vesting omdat Seyss-Inquart landhuis Clingendael tot residentie had gemaakt. Ook Scheveningen kreeg extra voorzieningen. Om de Wall te kunnen realiseren moesten in Den Haag en Scheveningen ruim 135 duizend inwoners verhuizen en meer dan drieduizend gebouwen werden vernietigd. Zieken, ouderen en gepensioneerden werden in Gelderland en Overijssel ondergebracht. De tankgracht door Den Haag werd ruim vijftien kilometer lang en de tankwal bijna zes kilometer. Door ‘Atlantikwall’ en bombardementen werd Den Haag na Rotterdam de stad met de grootste oorlogsschade.
Het bouwmaterialen en arbeidskrachten slorpende project ‘Atlantikwall’ werd overigens nooit geheel voltooid.

Na de oorlog zou in Rotterdam net zoveel aan bebouwing verdwijnen als in de oorlogsperiode. De overheid zou nauwelijks meer verstand krijgen voor wat betreft de afbraak. Uit de plannen van het bedrijfsleven bleek geen enkel oog voor het behoud van erfgoed. Bovendien kwam er bijna geen woningbouw in voor, banken en warenhuizen zouden er moeten komen.
In 1959 zou het gebouw van de Bijenkorf definitief onder de sloophamer vallen. Toen was de nieuwe Bijenkorf van Marcel Breuer al twee jaar gereed. Hoewel Dudok in eerste instantie direct was ingeschakeld om aan de herbouw te werken, werd uiteindelijk toch beslist dat het gebouw moest verdwijnen, precies op die plek zou een verkeersplein moeten komen, daar viel niet aan te tornen.
Ik vond zelfs dat verminkte gebouw van de oude Bijenkorf erg mooi, alhoewel dat beeld best weleens zou kunnen zijn geïdealiseerd doordat lieve tante Erie, de vrouw van Rieka’s broer Karel, er in de lunchroom werkte en ons daar weleens wat toeschoof in die moeilijke jaren. En daarbij ademde het interieur tijdens de oorlogssituatie – maar ook nog in de jaren erna – toch nog een zekere luxe, die schril afstak tegen de marginale werkelijkheid van het dagelijkse leven.
Doordat de noodbouw in Rotterdam lang niet voldoende was om het verlies aan woningen te compenseren trokken hele gezinnen met kinderen in bij hun ouders en woonden daar vaak tot ver na de oorlog op niet meer dan een zolderkamer. Opgekropte frustraties van Rotterdammers, die wat huisvesting betreft zelfs 27 jaar na de oorlog nog in een staat van achterstand verkeerden, zouden toen in de Afrikaanderwijk leiden tot wat in de media rassenrellen werd genoemd. De situatie liep echter in feite uit de hand doordat de gemeente geen raad wist met de toestroom van buitenlandse werknemers, de ‘gastarbeiders’. Die werden gehuisvest in woningen waarop door de oorspronkelijke wijkbewoners al zolang werd gewacht en die zij aan hun neus zagen voorbijgaan. Het lontje werd aangestoken door een conflict tussen een Turkse verhuurder en een Nederlandse huurder. Er werd gevochten en Turkse bezittingen werden vernield. Oproerpolitie en de aanwezigheid ter plekke van burgemeester Thomassen konden niet verhinderen dat de gemoederen dagenlang verhit bleven.

Annie de Reuver had na het bombardement ook niets beters dan een zolderkamertje gevonden, waar zij met haar man sliep op een matras op de grond. Eten deed zij bij haar moeder, aan de overkant van de straat. Haar toenmalige man, Jack Walraven, had het puinruimen als enige bron van inkomsten en Annie verdiende iets met naaiwerk. Later vond het stel een beter te bewonen zit-slaapkamer en kreeg Annie weer werk als zangeres in het inderhaast als noodgebouw opgezette ‘l’Ambassadeur’, waar enig vertier kwam ter gedeeltelijke vervanging van alles wat door het bombardement was verdwenen.
(wordt vervolgd)
nnn

maandag 14 maart 2016

ANNA'S JAREN (130) - De kunst van overleven

Al voor de oorlog hield Werkman zich grensverleggend bezig op grafisch gebied. Bekendheid kreeg hij als drukker van ‘De Ploeg’, een Gronings collectief van vooruitstrevende kunstschilders, illustratoren en ook wel musici. Werkman maakte affiches, catalogi en uitnodigingen voor ‘De Ploeg’ en daarbij bleef het niet. Hij ging kunstbladen drukken en uitgeven, hij begon te schrijven en te experimenteren met druksels. Het niveau dat hij bereikte was dermate hoog, dat de door hem toegepaste drukseltechniek in de jaren zestig nog weleens lesstof kon vormen op kunstacademies, zoals ik mocht ervaren.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog begon, kwam Werkman in contact met Willem Sandberg, de hoofdconservator van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Hij kocht niet alleen werk van Werkman, hij bezorgde hem ook zijn eerste solotentoonstelling in een galerie. Sandberg zou nog lang Werkmans promotor en belangenbehartiger blijven waardoor de waardering voor Werkmans werk ook buiten Groningen zou groeien. 
Na het uitbreken van de oorlog liet Werkman, samen met anderen, onder de naam ‘De Blauwe Schuit’ verschillende uitgaven verschijnen die voor de oplettende lezer kritiek leverden op het nazibewind. De teksten gingen vergezeld van ‘druksels’ door Werkman. De papierschaarste beperkte de oplage, waardoor de uitgaven vooral in het westen van het land gewilde verzamelobjecten werden. Werkmans bekendste werken uit die tijd zijn de ‘Chassidische legenden’. Zijn experimenten zouden als ontaarde kunst gaan gelden.

Willem Sandberg
(Foto Wikipedia)
Net als voor Dirk Hannema was voor Willem Sandberg het veiligstellen van de kunstverzameling de eerste zorg toen er oorlog dreigde. De Rijksoverheid bleef zo lang treuzelen dat ook in Amsterdam het heft in eigen handen werd genomen. De kunstwerken uit de vaste collectie van het Stedelijk werden weggehaald en ondergebracht op een veilige plaats. Sandberg nam zelfs het initiatief om een kluis te laten bouwen in de Castricumse duinen, waarin na de bezetting naast de Collectie van het Stedelijk ook die van het Rijksmuseum werd ondergebracht. Door het alerte initiatief van Sandberg waren eind 1939 de zalen in het Stedelijk al leeg. En net als Hannema liet ook Sandberg hedendaagse kunstenaars exposeren, waaronder Werkman. Samen met de diplomatieke directeur David Cornelis Röell wist hij het museum overeind te houden gedurende de oorlogsjaren. Al werden zij gedwongen twee door de Duitsers opgelegde tentoonstellingen te organiseren en hun Joodse werknemers te ontslaan. Zij hadden geen keus. Na de oorlog zouden zij hen in elk geval weer onmiddellijk in dienst nemen.
Anders dan Hannema ging Sandberg niet in de fout maar in het verzet, hij was onder meer betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Hij behoorde tot de groep kunstenaars rondom Gerrit van der Veen die het plan had bedacht. Actief nam hij er niet aan deel omdat de kans op herkenning te groot was, hij had kort tevoren nog een aantal Amsterdamse politiemensen een rondleiding gegeven door het Stedelijk. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn. En dat bleek wel, want de Duitsers waren toch nog snel op de hoogte van zijn betrokkenheid en loofden een beloning uit om hem te pakken te krijgen. Toen de Duitsers op jacht gingen naar de aanslagplegers, die zij later zouden fusilleren, troffen zij Sandberg niet thuis en wist hij te ontkomen. De Duitsers arresteerden Röell en hielden hem een maand gevangen. Sandberg leefde verder onder een schuilnaam met een vals persoonsbewijs en besteedde zijn tijd aan typografische experimenten en het vervalsen van documenten en stempels.
Het waren veelal kunstenaars en typografen die zich hiermee bezighielden. Eduard Veteman en Gerrit Jan van der Veen stonden hierin niet alleen, alleen de coördinatie ontbrak. De in Rotterdam geboren en aan de Rotterdamse kunstacademie opgeleide kunstenaar en grafisch ontwerper Dick Elffers, die van Joodse komaf was, vervalste niet alleen persoonsbewijzen en bonkaarten maar zag ook kans om met hulp van een betrouwbare ambtenaar Joodse familienamen te vernederlandsen in de Haarlemse Burgerlijke stand. Ondergedoken bleef hij doorgaan met zijn artistieke bezigheden. Elffers zou na de oorlog nog jaren artistieke prestaties op hoog niveau leveren en de ‘Staatsprijs voor Typografie’ ontvangen.
Otto Treumann, een Joodse vluchteling uit Duitsland, die in de jaren na de oorlog furore zou maken met zijn prachtige typografische vormgeving – hij zou in 1948 worden onderscheiden met de ‘Werkmanprijs’ en nog in 1994 met de oeuvreprijs van het Fonds BKVB – was ongelooflijk handig in het vervalsen van documenten en stempels. Hij vervalste zelfs Duitse bankbiljetten, waarmee wapens werden gekocht voor het verzet. Vervalsing beschouwde hij als de best mogelijke opleiding voor een ontwerper, en ook Sandberg schiep er behagen in de Duitsers te misleiden met zijn typografisch kunnen. Bewonderenswaardige uitgangsposities, om ondanks de repressie de passie voor het vak en de kunst in leven te houden.
(wordt vervolgd)
nnn

woensdag 9 maart 2016

ANNA'S JAREN (129) - Als een Speer

In 2015 nam de Duitse politie in Bad Dürkheim twee gigantische bronzen paarden in beslag. Er werd algemeen aangenomen dat zij waren verdwenen, maar nu bleek dat zij werden aangeboden op de zwarte markt. Voor miljoenen euro’s. De paarden stonden ooit in de tuin van Hitlers nieuwe Rijkskanselarij. Op andere plaatsen werd nog meer nazi-kunst ontdekt, onder andere ook weer van Breker. De paarden waren vervaardigd door die andere coryfee uit Hitlers lijst, Josef Thorak. Het kan raar lopen, tot vlak voor de machtsovername was de integere bokser Max Schmeling nog een favoriet model van Thorak. 
Antinazi Schmeling werd later bekend door zijn strijd en vriendschap met Jou Louis en hielp Joden.
Maar voor de beeldhouwer betekende 1933, het jaar van de machtsovername, een keerpunt in zijn leven. Thorak scheidde van zijn Joodse vrouw, die de verstandige beslissing nam om met hun zoon naar Engeland te vertrekken. En hij werd een van de ondertekenaars van de ‘Aufruf der Kulturschaffenden’, waarin steun werd betuigd aan de kersverse Führer.
‘Niets is veranderlijker dan een mens’, zoals Rieka graag mocht zeggen.

Thorak maakte voor de Wereldtentoonstelling in Parijs een beeldengroep ter ere van Hitler. Ook hij werd benoemd tot professor en hij kreeg een ook al weer door Speer ontworpen gigantisch atelier, betaald uit de kas van de NSDAP. Thorak was ook nog enige tijd artistiek adviseur voor de porseleinfabriek van de SS bij concentratiekamp Dachau. Bij de denazificatie van 1948 zou hij worden vrijgesproken als ‘nicht betroffen’. 

Breker aan het werk
(Foto: Wikipedia)
Wie nu de beelden van Breker, Thorax en consorten bekijkt, kan al snel slechts concluderen dat ze knap zijn gemaakt maar verder totaal niet boeien en geen enkele emotie opwekken. Dat laatste geldt zonder meer voor de meeste kunst die door het nazibewind werd goedgekeurd en niet zelden valt op de kwaliteit ook nog wel wat aan te merken. Vaak was ‘geaarde’ kunst niet meer dan laffe propaganda en in de meeste gevallen miste die kunst de worsteling met de materie, de zoekende of de onderliggende diepgang die de vrije kunst zo interessant maakt. Aanvaarde schilderkunst beperkte zich veelal tot argeloze stillevens of landschappen. Doordat in Nederland het Departement van Volksvoorlichting over een stevig budget beschikte voor de aankoop van propaganda-kunst, kwam een overvloed van dit soort werk los. Dat er willekeur was, wordt aardig geïllustreerd doordat soms toch ook werk van groten de goedkeuring kon wegdragen. Werk van Karel Appel, Willink, Pyke Koch en Sluijters. De realistische werkwijze van Willink en Koch was dan weer wel aanvaardbaar volgens de rechtlijnige opvattingen van de nazi’s. Daarbij hielp het dat Koch een tijdje had gesympathiseerd met fascistische stromingen, waarop hij overigens wel terugkwam nadat hij de nazi’s in Duitsland had bezig gezien.

Op het gebied van grafische vormgeving speelde nog iets anders dan het onderscheid tussen ‘artet’ en ‘entartet’. Daar vond zonder meer een strijd plaats tussen onderdrukker en verzet. Er waren drukkers en ontwerpers, die voor de Duitsers of de NSB werkten. Onder dwang, uit overtuiging maar soms ook domweg om de pecunia. Er waren er natuurlijk ook die zich met hun werk juist inzetten tegen de onderdrukker. Een ongelijke strijd, de collaborateurs beschikten over meer geld en middelen. Zij moesten echter wel aan de hand van rigide richtlijnen werken. De ondergrondse grafici kampten met schaarste aan materiaal en papier en liepen grote risico’s. Het kon hen het leven kosten. Tegenpolen zijn er altijd geweest in de kunst en dat moet zo blijven. Maar in deze oorlog waren dat vijanden. Overtuigde nationaalsocialisten tegenover vrijheidslievenden. Lou Manche geldt wel als het meest in het oog springende voorbeeld van een Nederlandse kunstenaar aan de verkeerde zijde. Amsterdammer Lou Manche was een allesdoener, illustrator, schilder, beeldhouwer en ontwerper. Al voor de oorlog was hij lid van een fascistische beweging die zich tegen de parlementaire democratie keerde en de Duitsers moesten hun neus nog om de hoek steken toen hij voor alle zekerheid al lid werd van de NSB. Tijdens de bezetting was hij de belangrijkste vormgever op het gebied van affiches met een nationaalsocialistische boodschap. Een weerzinwekkende man, die er geen enkele moeite mee had om, gehuld in WA-uniform, de straat op te gaan om mensen te mishandelen. Toen het einde van de oorlog naderde vluchtte hij naar Duitsland; in 1946 keerde hij terug om meteen voor twee jaar de gevangenis in te gaan. Weer vrij ging hij zich wijden aan religieuze kunst.
‘Niets is veranderlijker dan een mens’, zoals Rieka graag mocht zeggen.
De welhaast legendarische antipode van Manche was Hendrik Nicolaas Werkman.
 (wordt vervolgd)
nnn

vrijdag 4 maart 2016

ANNA'S JAREN (128) - Niets is zwartwit

Opmerkelijk is ook weer dat tijdens de Tweede Wereldoorlog Le Corbusier zijn functionalistische principes bleef toepassen als stadsplanner voor het Vichy-bewind. Het bewind van de antisemiet Philippe Pétain, dat onder Duitse controle stond van – en berucht werd door zijn collaboratie met – nazi’s en fascisten. Na de oorlog zou Pétain worden veroordeeld tot de doodstraf, door Charles de Gaulle omgezet in levenslang. Le Corbusier, wiens collaboratie hem nauwelijks werd aangerekend, zou zijn architecturale werkzaamheden weer snel hervatten. Nog in 1953 zou hij de stad Chandigarh in India ontwerpen. Weer later zou hij meedoen aan een competitie voor de wederopbouw van het centrum van Berlijn. En Brasilia, de nieuwe hoofdstad van Brazilië, zou voor een groot deel worden gebaseerd op zijn stedenbouwkundige opvattingen. Die zouden trouwens al snel zijn achterhaald, de naoorlogse mens verschilde enorm van de mens die Le Corbusier voor ogen stond, en ging zich niet in hokjes laten passen op een manier die alleen maar onder een dictatuur mogelijk is. 

Jean Cocteau
(Foto Wikipedia)
Opmerkelijk is nog weer eens dat een totaal andere kunstenaar, bij zijn bezoek aan het door de Duitsers bezette Parijs, een uitspraak deed over Hitler die wonderlijk dicht bij die van Le Corbusier kwam.
‘Dat zij hem de tijd moesten geven aan iets anders dan aan oorlog te denken’, zei deze man, die zich kennelijk niet realiseerde dat het meer voor de hand lag dat der Führer per definitie aan niets anders dan aan oorlog kon denken. Die man was Arno Breker, een van de bekendste Duitse beeldhouwers van de twintigste eeuw en tegelijkertijd de meestomstreden. En hij richtte zich daar in Parijs tot zijn begeleider, de Franse duizendkunstenaar Jean Cocteau. Een man die zich onder meer bezighield met schrijven, design, ballet, film en die ook nog eens zelf acteerde. De letterlijk en figuurlijk veelzijdige, want biseksuele, Cocteau was vooruitstrevend en behoorde als filmer tot de Franse avant-garde. Hij werkte met Picasso en was bevriend met toonaangevende kunstenaars en artiesten als Jean Marais, Marlene Dietrich, Coco Chanel, Erik Satie en Édith Piaf.
Opmerkelijk dat zo iemand er toch nogal rechtse opvattingen op nahield en in zijn dagboek Frankrijk verweet te weinig respect voor Hitler te hebben. Na de oorlog zou Cocteau dan ook worden beschuldigd van collaboratie. Maar hij zou al snel worden vrijgesproken, nadat was gebleken dat hij zijn contacten had gebruikt om vrienden uit handen van de nazi’s te houden.
Niets is honderd procent zwartwit. Dat gaat verrassend genoeg ook op voor Arno Breker, een van Hitlers ‘Lieblingskünstler’. Breker was in zijn begintijd sterk onder de indruk geraakt van Rodin en na een korte periode, waarin hij experimenteerde met abstractie, weer teruggekeerd naar een naturalistische, klassieke uitingsvorm. Hiermee schiep hij voor zichzelf bij uitstek de kans om als kunstenaar bij de ‘grote kunstkenner’ en Führer in de smaak te vallen. Tijdens een periode in Parijs, in de jaren twintig, behoorde hij tot de kring van kunstenaars als Picasso, Renoir, Cocteau, Maillol, Man Ray, Léger, Hemingway en Dali, om de bekendste te noemen. Ook hier dringt de vergelijking met Cocteau zich op. Maar Breker ging veel verder in zijn dienstbaarheid aan de nazi’s.
Opmerkelijk is dat hij beelden ging maken voor het nazibewind, terwijl hij zich eerst nog samen met beeldhouwer Georg Kolbe had ingezet voor meer tolerantie ten aanzien van de moderne kunstenaars van zijn tijd.
‘Niets is veranderlijker dan een mens’, zoals Rieka graag mocht zeggen.

Beelden voor de Olympische Spelen in Berlijn maakte Breker. Beelden die zoveel indruk op Hitler achterlieten dat de opdrachten binnenstroomden. Borstbeelden van Speer en Goebbels maakte Breker. Goedgelijkend maar toch geïdealiseerd. Een bronzen kop van Hitler maakte Breker. Deze ging als ‘staatsportret’ vele gebouwen sieren. Hitler bepaalde dat Breker, die hij de titel ‘professor’ had toegekend, met voorrang moest werken aan de creatie van het nieuwe Berlijn.
Breker raakte stevig bevriend met de ‘nette nazi’ Speer en begon te werken aan beelden bij de tribunes voor Speers beruchte Zeppelinfeld in Neurenberg. De staat zorgde voor gigantische ateliers waar kunstenaars en handwerkslieden, die voor een deel uit Franse krijgsgevangenen bestonden, Brekers ontwerpen realiseerden. En toen Hitler himself een lijst van twaalf ‘onvervangbare kunstenaars’ had samengesteld, waren Breker en Josef Thorak de grote coryfeeën op die lijst. Er was al een lijst van meer dan duizend ‘Gottbegnadeten’ en het rijtje van Hitler diende als belangrijkste aanvulling. Ook Georg Kolbe, van wie aanvankelijk na de machtsovername nog vele beelden uit openbare ruimtes waren verwijderd, werd vermeld in Hitlers ‘Sonderlisten’.
In 1948 zou Breker bij de denazificatie als ‘meeloper’ tot een boete van honderd Mark worden veroordeeld. Als verzachtende omstandigheid gold dat hij zich tijdens het naziregime voor verschillende vervolgden had ingezet. Daarbij waren ook Joden.
(wordt vervolgd)
nnn