Rotterdam
kwam te boek te staan als een lelijke stad met gore, stinkende sloppenwijken. Berucht
was de Zandstraat, een opeenhoping van menselijke ellende. Het
Zandstraatkwartier, in de volksmond ‘De
Polder’, was een doolhof van sloppen en stegen. Waar de hardheid van het
gewone mensenbestaan zijn kwadraat kende.
Waar vaak
ongelukken gebeurden met de door de straten bonkende sleperswagens.
Waar tussen
bordelen, kroegen en danstenten mensen woonden die waren afgezakt tot het laagst
mogelijk maatschappelijke niveau. Waar de huizen veelal kale, met vunzige
teksten bekladde muren hadden. Waar vaak openstaande, door meerdere gezinnen
gedeelde, voordeuren een blik gunden op verwaarloosde trappen, die verloren
gingen in de duistere ruimtes bovenaan. Waar, doordat de wasvrouwen er vaak de tobbes op straat plaatsten, de geur van zeepsop wedijverde met de stank van vis,
petroleum, sterke drank, vet en teer. Waar altijd wel gekrijs hoorbaar was,
gegil, geschreeuw en gehuil van geschopte en geslagen kinderen.
Waar vaak
heftige vechtpartijen plaats vonden tussen bewoners onderling of met bezoekers
van de buurt. Vechtpartijen die een vorm van vermaak vormden voor de anderen,
die gretig toestroomden. Waar, achtervolgd door woeste kerels, gillende,
onverzorgde vrouwen de trappen konden komen afrennen en er huisraad uit de
ramen werd gesmeten. Vaak kwamen de agenten er een eind aan maken, ze schoten dan in de lucht, zwaaiden indrukwekkend met blinkende sabels en voerden daders en, niet zelden, gewonden af.
Maar wie
er regelmatig rondliepen, waren de zo door Heijermans genoemde verwaten,
gatlikkende klerken. Zij hadden portefeuilles onder de arm en regelden onduidelijke
zaken. En ook echte heren vielen er te ontwaren, chiquelingen met
wandelstokken, in keurige overjassen, benijdenswaardig getooid met fraaie hoeden.
Zij waren op zoek naar het soort vertier waarover, eenmaal gevonden, thuis
beter niets verteld kon worden.
De Polder
was behalve een bordelencentrum, bezocht door de vele zeelieden die de stad
aandeden, echter ook een inspiratiebron voor kunstenaars als Kees van Dongen, Isaac Israëls, dichter-zanger Koos
Speenhoff, fotograaf en kunstschilder Henri
Berssenbrugge en George Hendrik
Breitner.
En er
woonden ook later bekend geworden artiesten als Lou Bandy, Willie Derby, Louis en Heintje Davids.
De
scheidslijn met de periferie was niet scherp. Vaak werd op korte loopafstand
van kroeg en bordeel school gegaan door kinderen uit zorgzame gezinnen, als dat
van Anna en Dirk, waarin moeizaam werd gepoogd te werken aan een betere
toekomst. Hun kinderen Jans en Jilles brachten hier in deze omgeving hun eerste
schooljaren door.
(wordt vervolgd)
nnn