‘Doodgaan is nie errug, maar het stil legge’
zo’n gezegde blijft bij mij vragen oproepen en verwarrend
is ook dat sommige Rotterdamse uitdrukkingen later algemeen werden gebruikt in een andere betekenis. In
de jaren negentig van de vorige eeuw was een ‘gabber’ een vent met kale kop en
piercings, die was bezeten van muziek met keiharde ritmes. Maar eerder was in
Rotterdam je gabber gewoon je beste vriend.
Jilles deed het zo graag, ouwehoeren en verhaaltjes
vertellen en dat hij met zo’n fraai verhaaltje en niet in het minst ook dankzij
zijn glazen oog en een tekortkoming aan angst zich ooit uit een precaire
situatie zou weten te redden was mooi meegenomen.
Flip die wou passeren
gaan
Maar kijk de Jood
die hield hem dadelijk staan
En zei koop ook
een pond daarvan
Het is de vraag of Jilles eigenlijk wel ergens bang voor was en dat
gold nauwelijks minder voor Anna, Jan en de jongere halfbroers. Er zat iets van
een ingebakken weerstand tegen het gezag in hun genen. Logischerwijze zetten
zij zich tegen de onrechtmatige bezetters in oorlogstijd dan ook helemaal
schrap, zij waren wel op hun hoede en daar was eigenlijk alles mee gezegd. Behoedzaam
als zij waren konden zij de Duitsers toch nog wel eens een hak zetten. Bij Jan
ging die weerstand soms zo ver dat hij opstandig werd en het jennen niet kon
laten, ook niet bij de moffen, waarmee hij op een keer Rieka en hun beider zoon
ware doodsangst heeft bezorgd.
Dirk was toch ietwat anders, hij had vaker zijn twijfels en
begon God steeds meer te vrezen, wat nog sterker werd na de kennismaking met de
godsvruchtige Sientje, die later zijn vrouw zou worden. De anderen hadden het
niet zo op Sientje, zij had nogal wat ‘bleddie hoera’ - kouwe drukte - en daar kon je bij die rechttoe rechtaan
jongens, die Jannen met de pet, maar beter niet mee aankomen.
‘Wie ben je dan
wel, met je kleine kontje.’
Anna's laatste woning aan de Sumatraweg op Katendrecht is gerenoveerd en wel bewaard gebleven. Zij woonde op de eerste etage. (Foto Dirk van Eijk) |
Naar Sientjes smaak was Anna’s huis niet proper genoeg en
dat was een onjuiste visie. Op een prachtige, uit betere tijden resterende,
notenhouten spiegelkast in haar slaapkamer na, was de inrichting van Anna’s
woning armelijk maar kraakhelder.
Sientje dacht daar
anders over en dat uitte zich onder andere vaak in de wens dat voordat zij zich
zetelde er een krant over de stoelzitting moest worden gelegd om haar kleertjes
schoon te houden.
Kleren schoon houden door op een krant te gaan zitten - met de huidige drukinkt is het niet
aanbevelenswaardig om je kleding er intensief mee in contact te brengen en het
is niet waarschijnlijk dat het vroeger beter was, omdat er nog niet werd
beschikt over de snel drogende inkten van nu. In elk geval, Sientje wilde dat
liever wel en toen er op een gegeven moment weer eens een stoel rijp was voor
de stoelenmatter werd die vlak voor Sientjes komst alvast keurig voorzien van
een krant.
‘Ga jij hier maar zitten Sientje.’
En Sientje, die klein van stuk was, zat. Klem. Met haar
beentjes in de lucht zakte zij successievelijk steeds verder in de zitting. Sientje
moet inderdaad een klein kontje hebben gehad.
Vreemd, maar op dat moment was er opeens en zeer toevallig verder
niemand meer aanwezig in Anna’s anders zo gezellig bevolkte woonkeuken en
natuurlijk had achteraf niemand opzettelijk die stoel uitgekozen.
(wordt vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten