H.M. van Randwijk pleitte in Vrij Nederland voor onafhankelijkheid van Indonesië. Hij nam
daarmee het voortouw in een groeiende discussie. Een toenemend deel van de
bevolking wilde dat er geen soldaten naar Indië werden gestuurd. Artsen en
onderwijzers konden een vrijstelling krijgen. Boy Edgar rekende daarop want hij
werkte aan de universiteit van Groningen. Toen hij toch werd opgeroepen ging hij
uit van een administratieve misser. Na een telegrafisch bevel zich te melden
vluchtte Edgar naar België en werd hij beschouwd als deserteur.
Jorens Ivens (Foto: Wikipedia) |
Joris Ivens, bekend door zijn documentaires over de Hef in
Rotterdam en de Spaanse Burgeroorlog, maakte in de oorlog nog films voor het
Amerikaanse ministerie van landbouw en voor de Canadese marine. Als overtuigd
communist maakte hij een film ter ondersteuning van de
onafhankelijkheidsbeweging in Indonesië en werd ‘persona non grata’ in
Nederland.
Jan ‘Poncke’ Princen was in 1943 door de Duitsers
gearresteerd toen hij probeerde naar Engeland te vluchten om zich aan te
sluiten bij de geallieerde troepen. Pas na de capitulatie kwam hij vrij. In
1946 vluchtte Poncke naar Frankrijk omdat hij als dienstplichtige werd opgeroepen
voor de eerste politionele actie. Hij keerde terug omdat zijn moeder ernstig
ziek was en werd onmiddellijk gearresteerd en ingescheept naar Indië, waar hij
wegens desertie tot twaalf maanden werd veroordeeld. Nadat Poncke zijn straf
had uitgezeten, moest hij deelnemen aan militaire acties. Uit afkeer van de
aanpak door de Nederlandse troepen deserteerde Poncke voor de tweede keer en
sloot zich aan bij de Indonesische. Tijdens een actie van de Nederlanders werd zijn
vrouw gedood, hijzelf wist te ontkomen.
Poncke Princen werd Indonesisch staatsburger en commandant
bij de Indonesische troepen, ontving een hoge onderscheiding van Soekarno en
bekeerde zich tot de islam.
Poncke Princen (Foto: Wikipedia) |
Het blijft lastig, zo’n vent die over dingen nadenkt. Soekarno
laat de in 1956 parlementslid geworden Jan Cornelis Princen een aantal malen
arresteren. Hij heeft teveel kritiek op het gezag. In 1966 wordt Princen
voorzitter van het Indonesisch instituut voor de verdediging van mensenrechten.
Nederlandse media gaan een beroep op hem doen als correspondent. Hij ijvert
voor democratische hervormingen en vervult een rol bij de strijd om Oost-Timor
en brengt rapport uit aan de VN over martelpraktijken in Atjeh en Oost-Timor.
In 1994 wordt Princen door minister Van Mierlo een visum voor Nederland verstrekt.
Een strafklacht tegen hem wordt niet in behandeling genomen.
Het waren vooral gereformeerden en communisten die weigerden
naar Indië te gaan. De Waarheid was
de enige krant die erover publiceerde. De overheid zweeg en stelde alles in het
werk om dienstweigering uit het nieuws te houden en tegen te gaan. Weigeraars
werden opgesloten in de Zilverstad Schoonhoven, waar alles in het werk werd
gesteld hen zover te krijgen dat zij alsnog op de boot stapten. Er heerste daar strenge discipline en training. De mannen
werden keihard aangepakt in de hoop dat zij gingen verlangen naar een mogelijk beter
leven in Indië. Wie op zijn standpunt bleef kwam na drie maanden voor de
krijgsraad. Desalniettemin groeide de stroom weigeraars.
Tijd voor nieuwe kunst. Anders dan in Amerika bood de
Europese kunst van vlak na de oorlog weinig eenheid. Figuratief werkende
kunstenaars verschilden onderling in de weergave van hun werkelijkheid. Oorlogstrauma’s
beïnvloedden het penseel voor de een meer dan voor de ander. De al geruime tijd
door het werk van outsiders geobsedeerde Jean Dubuffet had waarschijnlijk voor
een korte periode de grootste invloed op zijn tijdgenoten. Hij maakte naam in
de Verenigde Staten, organiseerde tentoonstellingen in de Parijse galerie Foyer de l’art brut en richtte met André
Breton en Jean Paulhan de Compagnie de
l’art brut op. Dubuffet organiseerde een nieuwe kunstbeweging, op basis van
wat hem boeide in werk van kunstenaars buiten de gevestigde orde. Een niet erg
solide beweging met matige impact. Het kon beter en het duurde dan ook niet
lang tot er – ook in Parijs – een echte internationale naoorlogse
avant-gardebeweging werd geboren. De Belgische schilder en dichter Christian
Dotremont richtte Cobra op. De
belangrijkste leden van de groep kwamen uit Denemarken, België en Nederland. Cobra
verwijst dan ook naar Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Het waren veelal marxistisch
georiënteerde kunstenaars die zochten naar nieuwe uitdrukkingsvormen in een
veranderende wereld en sterker samenwerkten dan aanhangers van l’art brut. De drie kunstenaars van de Experimentele Groep, Karel Appel,
Constant Nieuwenhuis en Corneille vormden de motor en Lucebert sloot zich erbij
aan. Ook de kunstenaars van Cobra bewonderden de spontane expressie van outsiders en de kunst van primitieve
volken. Willem Sandberg steunde hen, hij was eveneens van mening dat de
Nederlandse kunst aan vernieuwing toe was. Het ging niet alleen om Nederland, de
blik richtte zich over de grenzen. De kunstenaars van Cobra verzetten zich
tegen de gevestigde westerse beschaving die de gruwelen van twee grote oorlogen
had voortgebracht. Er kwam een tijdschrift Cobra
en er kwamen exposities in Kopenhagen, Brussel en eind 1949 in Amsterdam. Daar
kwam opschudding, de catalogus werd verboden wegens vermeende obsceniteit op de
omslag en iemand die protesteerde tegen de al te marxistische openingstoespraak
van Dotremont werd van zijn stoel gesleurd, waarna een vechtpartij ontstond.
Veel kunstcritici hadden geen goed woord over voor de nieuwe kunststroming. Het Vrije Volk schreef: ‘Geklad,
geklets, geklodder. Moet de Nachtwacht nodig naar de kelder?’ Panorama kopte: ‘Waanzin tot kunst
verheven.’ Betere publiciteit viel niet te wensen.
De vernieuwingsbeweging Cobra
ging het drie jaar volhouden.
(wordt
vervolgd)
nnn