zondag 30 juli 2017

ANNA'S JAREN (229) - Dienstweigering en nieuwe kunst

H.M. van Randwijk pleitte in Vrij Nederland  voor onafhankelijkheid van Indonesië. Hij nam daarmee het voortouw in een groeiende discussie. Een toenemend deel van de bevolking wilde dat er geen soldaten naar Indië werden gestuurd. Artsen en onderwijzers konden een vrijstelling krijgen. Boy Edgar rekende daarop want hij werkte aan de universiteit van Groningen. Toen hij toch werd opgeroepen ging hij uit van een administratieve misser. Na een telegrafisch bevel zich te melden vluchtte Edgar naar België en werd hij beschouwd als deserteur. 
Jorens Ivens
(Foto: Wikipedia)
Joris Ivens, bekend door zijn documentaires over de Hef in Rotterdam en de Spaanse Burgeroorlog, maakte in de oorlog nog films voor het Amerikaanse ministerie van landbouw en voor de Canadese marine. Als overtuigd communist maakte hij een film ter ondersteuning van de onafhankelijkheidsbeweging in Indonesië en werd ‘persona non grata’ in Nederland.
Jan ‘Poncke’ Princen was in 1943 door de Duitsers gearresteerd toen hij probeerde naar Engeland te vluchten om zich aan te sluiten bij de geallieerde troepen. Pas na de capitulatie kwam hij vrij. In 1946 vluchtte Poncke naar Frankrijk omdat hij als dienstplichtige werd opgeroepen voor de eerste politionele actie. Hij keerde terug omdat zijn moeder ernstig ziek was en werd onmiddellijk gearresteerd en ingescheept naar Indië, waar hij wegens desertie tot twaalf maanden werd veroordeeld. Nadat Poncke zijn straf had uitgezeten, moest hij deelnemen aan militaire acties. Uit afkeer van de aanpak door de Nederlandse troepen deserteerde Poncke voor de tweede keer en sloot zich aan bij de Indonesische. Tijdens een actie van de Nederlanders werd zijn vrouw gedood, hijzelf wist te ontkomen.
Poncke Princen werd Indonesisch staatsburger en commandant bij de Indonesische troepen, ontving een hoge onderscheiding van Soekarno en bekeerde zich tot de islam. 

Poncke Princen
(Foto: Wikipedia)
Het blijft lastig, zo’n vent die over dingen nadenkt. Soekarno laat de in 1956 parlementslid geworden Jan Cornelis Princen een aantal malen arresteren. Hij heeft teveel kritiek op het gezag. In 1966 wordt Princen voorzitter van het Indonesisch instituut voor de verdediging van mensenrechten. Nederlandse media gaan een beroep op hem doen als correspondent. Hij ijvert voor democratische hervormingen en vervult een rol bij de strijd om Oost-Timor en brengt rapport uit aan de VN over martelpraktijken in Atjeh en Oost-Timor. In 1994 wordt Princen door minister Van Mierlo een visum voor Nederland verstrekt. Een strafklacht tegen hem wordt niet in behandeling genomen.

Het waren vooral gereformeerden en communisten die weigerden naar Indië te gaan. De Waarheid  was de enige krant die erover publiceerde. De overheid zweeg en stelde alles in het werk om dienstweigering uit het nieuws te houden en tegen te gaan. Weigeraars werden opgesloten in de Zilverstad Schoonhoven, waar alles in het werk werd gesteld hen zover te krijgen dat zij alsnog op de boot stapten. Er heerste daar  strenge discipline en training. De mannen werden keihard aangepakt in de hoop dat zij gingen verlangen naar een mogelijk beter leven in Indië. Wie op zijn standpunt bleef kwam na drie maanden voor de krijgsraad. Desalniettemin groeide de stroom weigeraars.

Tijd voor nieuwe kunst. Anders dan in Amerika bood de Europese kunst van vlak na de oorlog weinig eenheid. Figuratief werkende kunstenaars verschilden onderling in de weergave van hun werkelijkheid. Oorlogstrauma’s beïnvloedden het penseel voor de een meer dan voor de ander. De al geruime tijd door het werk van outsiders geobsedeerde Jean Dubuffet had waarschijnlijk voor een korte periode de grootste invloed op zijn tijdgenoten. Hij maakte naam in de Verenigde Staten, organiseerde tentoonstellingen in de Parijse galerie Foyer de l’art brut  en richtte met André Breton en Jean Paulhan de Compagnie de l’art brut  op. Dubuffet organiseerde een nieuwe kunstbeweging, op basis van wat hem boeide in werk van kunstenaars buiten de gevestigde orde. Een niet erg solide beweging met matige impact. Het kon beter en het duurde dan ook niet lang tot er – ook in Parijs – een echte internationale naoorlogse avant-gardebeweging werd geboren. De Belgische schilder en dichter Christian Dotremont richtte Cobra op. De belangrijkste leden van de groep kwamen uit Denemarken, België en Nederland. Cobra verwijst dan ook naar Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Het waren veelal marxistisch georiënteerde kunstenaars die zochten naar nieuwe uitdrukkingsvormen in een veranderende wereld en sterker samenwerkten dan aanhangers van l’art brut. De drie kunstenaars van de Experimentele Groep,  Karel Appel, Constant Nieuwenhuis en Corneille vormden de motor en Lucebert sloot zich erbij aan. Ook de kunstenaars van Cobra  bewonderden de spontane expressie van outsiders en de kunst van primitieve volken. Willem Sandberg steunde hen, hij was eveneens van mening dat de Nederlandse kunst aan vernieuwing toe was. Het ging niet alleen om Nederland, de blik richtte zich over de grenzen. De kunstenaars van Cobra verzetten zich tegen de gevestigde westerse beschaving die de gruwelen van twee grote oorlogen had voortgebracht. Er kwam een tijdschrift Cobra en er kwamen exposities in Kopenhagen, Brussel en eind 1949 in Amsterdam. Daar kwam opschudding, de catalogus werd verboden wegens vermeende obsceniteit op de omslag en iemand die protesteerde tegen de al te marxistische openingstoespraak van Dotremont werd van zijn stoel gesleurd, waarna een vechtpartij ontstond. Veel kunstcritici hadden geen goed woord over voor de nieuwe kunststroming. Het Vrije Volk  schreef: ‘Geklad, geklets, geklodder. Moet de Nachtwacht nodig naar de kelder?’ Panorama  kopte: ‘Waanzin tot kunst verheven.’ Betere publiciteit viel niet te wensen.
De vernieuwingsbeweging Cobra  ging het drie jaar volhouden.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten