Berthus was niet de enige die het thuis nog armer had dan ik. Ik voelde mij
rijk vergeleken bij kinderen uit grotere huishoudens of uit gezinnen waar de
vader nog minder betalend werk had dan Jan, die bovendien geen kans onbenut
liet om wat bij te verdienen. Ik wist niet beter. Het drong niet tot mij door
dat Nederland arm was. Toch werd er nog minder geconsumeerd dan vlak voor de
oorlog. Wij waren Indië kwijt en daarmee goedkope koffie en thee. Er was nog
steeds distributie van levensmiddelen. Jan en Rieka zeiden het desalniettemin beter
te hebben dan in hun jeugd. Door de verhalen over vroeger groeide het besef hoe
schrijnend de armoede in die tijd moet zijn geweest en vroeg ik mij weleens af hoe het mogelijk was dat Anna zo vrolijk bleef
na alle ellende die zij had meegemaakt.
Het ging dagen nadat zij in onze kleine huiskamer een en al lach had verteld
hoe zij niet meer mocht komen waar zij helemaal niet wilde zijn. Het begon tot
mij door te dringen waarom Anna uitbundig kon lachen om alles maar dan ook
alles wat haar tegenzat. Om dwaze beslissingen van machthebbers, om onrecht.
Anna’s benijdenswaardige oog voor het absurde in de wereld, had ik er maar
meer van meegekregen. Dan zou ik later, in plaats van mij te ergeren, uitbundig
plezier kunnen hebben om die regeringsleider, die in het wekelijkse tv-programma
Gesprek met de minister-president de
ene na de andere onbegrijpelijke, wollige en breedsprakige brabbelzin ten beste
geeft, zonder echt antwoord te geven op de vragen van de interviewer.
‘Zo, we zijn weer helemaal
bijgepraat,’ zou ik schateren.
In plaats van met ontsteltenis aan
te horen hoe de voormalig leider van de arbeiderspartij, die eraan heeft
bijgedragen dat hij zich over zijn inkomen geen zorgen hoeft te maken, zijn
volgelingen voorhoudt dat het hen zou sieren als zij zich iets meer
conformeerden aan de liberalen, zou ik, in een deuk liggend, de vergelijking
trekken met een deliriumzuiper die zijn kinderen liefdevol tracht over te halen
een flinke borrel te nemen.
In plaats van bijna een
hartstilstand te krijgen, zou ik het uitschateren om dat sociale gezicht van
diezelfde arbeiderspartij, staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, met een innemende glimlach leunend op haar rollator. In plaats
van tv-nieuws zou ik het zien als een cabaretscène als zij zegt dat het moet
kunnen dat een AOW-er, die van ellende intrekt bij de kinderen, ‘een klein
deel’ van zijn uitkering inlevert. Geen zorgen hoor, er wordt nog gepraat over
de grootte, een derde of vijfentwintig procent.
Voorlopig was het schateren om
Anna’s verhaal.
Dat kwam nadat zij was uitgemopperd
op Kee, want mopperen kon Anna ook een enkele keer. Altijd maar eventjes,
altijd terecht. En dan weer lachen, vooral als het ging over Kee. Zij was
onmiskenbaar Anna’s zus en toch waren de verschillen groot. Uiterlijk was Kee
Anna, maar dan ouder, en in zekere mate gefotoshopt tot toverkol. Alles wat ik
aan Anna zo leuk vond, ontbeerde Kee. Anna liep kordaat rechtop, Kee gebogen.
Anna keek je altijd recht in de ogen, Kee of je kruis nog in het midden zat.
Zij sprak met de kiezen op elkaar langs je heen. Anna was goudeerlijk en
direct, Kee kon liegen of het gedrukt stond. Ik was best een beetje bang van
Kee.
Nog geen telefoon. Er werd
gecommuniceerd met briefjes. Jan bracht weleens een briefje mee van Anna, voor
Kee. Meestal een berichtje dat zij op een bepaald moment langskwam. Kee woonde
vlakbij mijn school en ik moest het briefje daarom naar Kee brengen. ‘In handen
geven’, werd erbij gezegd, om het risico te vermijden dat zij zou zeggen het
briefje niet te hebben gevonden. En daar zat hem nou juist de kneep. Als na
aanbellen bij Kee de deur openfloepte, stond zij half verscholen bovenaan de
donkere trap, het deurtouw nog in haar handen.
‘Leg het briefie maar op de derde tree,
nee niet daar, aan de rechterkant’, kraakte het dan.
‘Ik kom wel even naar boven, want
ik moest het aan u geven.’
‘Nee, niet naar boven komen!’
‘Jamaar.’
‘Nee, nee, niet naar boven!’
Doodongelukkig legde ik het briefje
dan maar op de trap, wetend dat als Kee geen zin in Anna zou hebben, zij zou
doen alsof zij niet thuis was. Dan zou Anna voor niets helemaal van Katendrecht
komen en later zou Kee ijskoud zeggen geen briefje te hebben gevonden.
Gelukkig geloofde Anna mij altijd
op mijn woord, want waarom zou je ook jokken tegen Anna.
Kee liep de deur plat bij een
waarzegster en deed aan spiritisme. Zij geloofde erin dat de menselijke geest
na overlijden bleef voortbestaan en dat het mogelijk was hiermee contact te
maken. Kee bezocht sessies van een zelfverklaard medium en zeurde Anna de kop
gek om mee te gaan. Anna vertelde dat zij zich op een zwak moment had laten
meesleuren en samen met Kee in een zo goed als verduisterde kamer terechtkwam,
waarin nog twee vrouwen en het medium aan een ronde houten tafel zaten. Kee en
Anna namen plaats op de onbezette twee gladde, houten stoelen. Op aanwijzing
van het medium sloten de dames de ogen en plaatsten zij de handen op tafel, de
vingers gespreid. In de bedompte kamer groeide een onheilspellende sfeer. Voor
Anna, die haar ogen openhield, leek het wel nog donkerder te worden. Het medium
orakelde enige onbegrijpelijke zinnen, waarna de dames gespannen afwachtten of
en hoe de geesten zouden reageren. Zou er geklopt worden of zou de tafel
bewegen misschien? Er waren immers verhalen dat zo’n tafel zelfs ging zweven.
Het zou wel, het duurde Anna in elk geval te lang. Met de punt van haar
linkerschoen drukte zij voorzichtig haar rechterschoen uit, liet zich onderuit
zakken op haar stoel en bewoog de blote voet naar de dame rechts naast haar.
Haar grote teen zocht het been van de dame en streelde dat zachtjes, tot onder
de rok toe. Eventjes maar, de eigenaresse van het been leek op slag wel een
duveltje uit een doosje. Met wijd opengesperde ogen sprong zij gillend
overeind, zwaaiend met handen waarvan de vingers nog waren gespreid. Zij drukte
met haar onderlichaam de zware tafel bijkans in de maag van het tegenover haar
zittende medium.
‘Wah, Rinus is in de kamer, die kon
nooit van mijn benen afblijven!’
Verslapt door de lach gleed Anna
verder van haar stoel tot haar kin op de tafelrand rustte. Doordat de stoel
niet naar achter schoof op het vloerkleed, viel zij net niet onder de tafel
maar wel flink door de mand. Anna moest meteen de kamer verlaten en mocht
nooit, nooit meer komen.
(wordt
vervolgd)
nnn