dinsdag 19 september 2017

ANNA'S JAREN (239) - Streelgeest

Berthus was niet de enige die het thuis nog armer had dan ik. Ik voelde mij rijk vergeleken bij kinderen uit grotere huishoudens of uit gezinnen waar de vader nog minder betalend werk had dan Jan, die bovendien geen kans onbenut liet om wat bij te verdienen. Ik wist niet beter. Het drong niet tot mij door dat Nederland arm was. Toch werd er nog minder geconsumeerd dan vlak voor de oorlog. Wij waren Indië kwijt en daarmee goedkope koffie en thee. Er was nog steeds distributie van levensmiddelen. Jan en Rieka zeiden het desalniettemin beter te hebben dan in hun jeugd. Door de verhalen over vroeger groeide het besef hoe schrijnend de armoede in die tijd moet zijn geweest en vroeg ik mij weleens af  hoe het mogelijk was dat Anna zo vrolijk bleef na alle ellende die zij had meegemaakt. 
Het ging dagen nadat zij in onze kleine huiskamer een en al lach had verteld hoe zij niet meer mocht komen waar zij helemaal niet wilde zijn. Het begon tot mij door te dringen waarom Anna uitbundig kon lachen om alles maar dan ook alles wat haar tegenzat. Om dwaze beslissingen van machthebbers, om onrecht. 
Anna’s benijdenswaardige oog voor het absurde in de wereld, had ik er maar meer van meegekregen. Dan zou ik later, in plaats van mij te ergeren, uitbundig plezier kunnen hebben om die regeringsleider, die in het wekelijkse tv-programma Gesprek met de minister-president  de ene na de andere onbegrijpelijke, wollige en breedsprakige brabbelzin ten beste geeft, zonder echt antwoord te geven op de vragen van de interviewer. 
‘Zo, we zijn weer helemaal bijgepraat,’ zou ik schateren. 

In plaats van met ontsteltenis aan te horen hoe de voormalig leider van de arbeiderspartij, die eraan heeft bijgedragen dat hij zich over zijn inkomen geen zorgen hoeft te maken, zijn volgelingen voorhoudt dat het hen zou sieren als zij zich iets meer conformeerden aan de liberalen, zou ik, in een deuk liggend, de vergelijking trekken met een deliriumzuiper die zijn kinderen liefdevol tracht over te halen een flinke borrel te nemen. 

In plaats van bijna een hartstilstand te krijgen, zou ik het uitschateren om dat sociale gezicht van diezelfde arbeiderspartij, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met een innemende glimlach leunend op haar rollator. In plaats van tv-nieuws zou ik het zien als een cabaretscène als zij zegt dat het moet kunnen dat een AOW-er, die van ellende intrekt bij de kinderen, ‘een klein deel’ van zijn uitkering inlevert. Geen zorgen hoor, er wordt nog gepraat over de grootte, een derde of vijfentwintig procent.

Voorlopig was het schateren om Anna’s verhaal.

Dat kwam nadat zij was uitgemopperd op Kee, want mopperen kon Anna ook een enkele keer. Altijd maar eventjes, altijd terecht. En dan weer lachen, vooral als het ging over Kee. Zij was onmiskenbaar Anna’s zus en toch waren de verschillen groot. Uiterlijk was Kee Anna, maar dan ouder, en in zekere mate gefotoshopt tot toverkol. Alles wat ik aan Anna zo leuk vond, ontbeerde Kee. Anna liep kordaat rechtop, Kee gebogen. Anna keek je altijd recht in de ogen, Kee of je kruis nog in het midden zat. Zij sprak met de kiezen op elkaar langs je heen. Anna was goudeerlijk en direct, Kee kon liegen of het gedrukt stond. Ik was best een beetje bang van Kee.
Nog geen telefoon. Er werd gecommuniceerd met briefjes. Jan bracht weleens een briefje mee van Anna, voor Kee. Meestal een berichtje dat zij op een bepaald moment langskwam. Kee woonde vlakbij mijn school en ik moest het briefje daarom naar Kee brengen. ‘In handen geven’, werd erbij gezegd, om het risico te vermijden dat zij zou zeggen het briefje niet te hebben gevonden. En daar zat hem nou juist de kneep. Als na aanbellen bij Kee de deur openfloepte, stond zij half verscholen bovenaan de donkere trap, het deurtouw nog in haar handen.
‘Leg het briefie maar op de derde tree, nee niet daar, aan de rechterkant’, kraakte het dan.
‘Ik kom wel even naar boven, want ik moest het aan u geven.’
‘Nee, niet naar boven komen!’
‘Jamaar.’
‘Nee, nee, niet naar boven!’
Doodongelukkig legde ik het briefje dan maar op de trap, wetend dat als Kee geen zin in Anna zou hebben, zij zou doen alsof zij niet thuis was. Dan zou Anna voor niets helemaal van Katendrecht komen en later zou Kee ijskoud zeggen geen briefje te hebben gevonden.
Gelukkig geloofde Anna mij altijd op mijn woord, want waarom zou je ook jokken tegen Anna.

Kee liep de deur plat bij een waarzegster en deed aan spiritisme. Zij geloofde erin dat de menselijke geest na overlijden bleef voortbestaan en dat het mogelijk was hiermee contact te maken. Kee bezocht sessies van een zelfverklaard medium en zeurde Anna de kop gek om mee te gaan. Anna vertelde dat zij zich op een zwak moment had laten meesleuren en samen met Kee in een zo goed als verduisterde kamer terechtkwam, waarin nog twee vrouwen en het medium aan een ronde houten tafel zaten. Kee en Anna namen plaats op de onbezette twee gladde, houten stoelen. Op aanwijzing van het medium sloten de dames de ogen en plaatsten zij de handen op tafel, de vingers gespreid. In de bedompte kamer groeide een onheilspellende sfeer. Voor Anna, die haar ogen openhield, leek het wel nog donkerder te worden. Het medium orakelde enige onbegrijpelijke zinnen, waarna de dames gespannen afwachtten of en hoe de geesten zouden reageren. Zou er geklopt worden of zou de tafel bewegen misschien? Er waren immers verhalen dat zo’n tafel zelfs ging zweven. Het zou wel, het duurde Anna in elk geval te lang. Met de punt van haar linkerschoen drukte zij voorzichtig haar rechterschoen uit, liet zich onderuit zakken op haar stoel en bewoog de blote voet naar de dame rechts naast haar. Haar grote teen zocht het been van de dame en streelde dat zachtjes, tot onder de rok toe. Eventjes maar, de eigenaresse van het been leek op slag wel een duveltje uit een doosje. Met wijd opengesperde ogen sprong zij gillend overeind, zwaaiend met handen waarvan de vingers nog waren gespreid. Zij drukte met haar onderlichaam de zware tafel bijkans in de maag van het tegenover haar zittende medium.
‘Wah, Rinus is in de kamer, die kon nooit van mijn benen afblijven!’
Verslapt door de lach gleed Anna verder van haar stoel tot haar kin op de tafelrand rustte. Doordat de stoel niet naar achter schoof op het vloerkleed, viel zij net niet onder de tafel maar wel flink door de mand. Anna moest meteen de kamer verlaten en mocht nooit, nooit meer komen.

(wordt vervolgd)
nnn




Geen opmerkingen:

Een reactie posten