Het bezorgen van briefjes bij Kee
had zijn langste tijd gehad. ‘Die Afrikanerskool’ ging niet lang meer duren. Ik
had er in de vierde klas meester Broer leren kennen, vanaf de eerste dag een
heel aardige man, een van de weinige meesters die nooit klappen uitdeelde. Wel
liefdevolle plaagstoten. Al waren die bij meester vaak geladen met meer wijsheid,
deden zij mij toch denken aan die van oom Freek.
Van Jan en Rieka had ik voor mijn
verjaardag een zilveren ring gekregen en dat was nogal wat. Ik kon er niet
genoeg mee pronken. Bij een dictee hield ik, tijdens het schrijven, met de
vlakke linkerhand omstandig het schrift bovenaan de pagina vast, zodat de ring
goed zichtbaar was. Meester liep langs de rijen om over de schouders mee te
kijken of het goed ging en hielp sommigen af en toe wat op weg. Bij mij boog
hij ook even voorover en fluisterde in mijn oor: ‘Al draagt een aap een gouden
ring, het is en blijft een lelijk ding!’ Die zin hoefde ik niet op te
schrijven.
Berthus moest het al gauw verder
stellen zonder wijze lessen van meester Broer. Zijn ouders gingen plotseling terug
naar Indonesië, vanwaar hij mij brieven schreef, elke zin eerst in het Maleis
en dan in het Nederlands. Kon ik de taal leren, dacht hij. Dat duurde te kort,
Berthus’ correspondentie stopte abrupt, mijn brieven bleven verder onbeantwoord.
Keihard
moest meester Broer werken, want hij gaf les aan twee klassen tegelijk in één
lokaal. Zo’n vijftig leerlingen, twee rijen de derde klas, twee rijen de vierde
klas en zo elk jaar door, tot de zesde. De man werkte heel systematisch en
zette de ene klas aan het werk als hij uitleg gaf aan de andere. Ik kon het
vaak niet nalaten om met de andere helft mee te doen. In de zesde klas beland,
bleek dat ik goed had opgelet, want meester Broer kreeg tot vervelends toe al vaak
mijn antwoord als de vraag nauwelijks aan de klas was gesteld. Meester bleef
geduldig maar gaf mij wel steeds vaker ander werk. Tot ik een brief voor mijn
ouders meekreeg. Als onderwijzers dat deden, voorspelde het niet veel goeds.
Mijn nieuwe bankgenoot zei dan ook: ‘Dat komt er van als je altijd voor je
beurt schreeuwt!’
In het briefje stond dat meester wilde langskomen op een
moment dat ik er niet was. Nog erger.
‘Nou, meester
is geweest’, zei Rieka, ‘hij laat je niet meer met de klas meedoen en gaat
apart verder met je, taal en algebra en zo. En we moeten naar De Baan.’ De Baan
was een medisch centrum op de rechter Maasoever, voornamelijk gericht op wat
die havens en zeelui met zich meebrengen. Daar zaten in venerische ziekten
gespecialiseerde artsen, ‘mastenmakers’, volgens de Rotterdammer.
Goed, er
werd ook gekeurd, of je naar een gezondheidskolonie mocht bijvoorbeeld. Ik
moest erheen voor een psychotechnische test. Lieve meester Broer wilde
voorkomen dat ik net als andere jongens automatisch werd doorgeschoven naar de
ambachtsschool, vaak de Nicolaas Witsenschool op Zuid, leverancier van
personeel aan scheepswerven. Meisjes gingen, op een enkele uitzondering na,
naar de huishoudschool. En er waren ook al leerlingen oud genoeg om te gaan
werken doordat ze een of meer klassen hadden gedoubleerd.
Er ging
een nieuwe wereld voor mij open met de boekjes die meester Broer mij
voorschotelde. Zij bevatten leerstof die heel wat meer van mijn hersens vergde.
Jammer dat ik nog maar een paar maanden lagere school voor de boeg had, meester
legde alles zo enthousiast en geduldig uit. Niet in het minst door hem was de
school een totaal andere wereld dan daarbuiten, waar somberheid heerste. De
spanning werd bijna voelbaar doordat Amerikaanse troepen een offensief in
Noord-Korea begonnen en ook de Chinezen zich in de oorlog mengden. De angst zat
er zo diep in dat menigeen de atoombom de schuld gaf van de vele onweersbuien
in de voorbije herfst. Atoomproeven werden nog bovengronds genomen.
Een maand
later sloot Paus Pius XII het jaar af. Meer dan drie miljoen pelgrims hadden
Rome bezocht. De katholieke kerk had het jaar 1950 heilig genoemd.
In het
nieuwe jaar die psychotechnische test daar op ‘De Baan’. Best leuk, wat afbeeldingen
completeren; sommetjes, getallenreeksen, een taalproefje en een vrije tekening
maken. Tenslotte samen met Rieka praten met een psycholoog. Die zei dat ik wel
naar de HBS kon en dat de uitslag naar mijn schoolhoofd ging.
Jan en
Rieka konden er ’s avonds niet over ophouden, de HBS, dat was toch voor rijken!
Nou, dat vond het hoofd van ‘Die Afrikanerskool’ ook. Anders dan meester Broer,
die ouders thuis opzocht, liet hij hen opdraven. Zo ook Jan en Rieka. Om hen te
laten weten dat hij aan een inschrijving op de HBS niet ging meewerken.
'Dat kunnen gewone mensen als jullie niet opbrengen. Voor de HBS moeten boeken worden gekocht, je zoon moet er netjes uitzien, en er zijn nog meer verplichtingen die geld gaan kosten'. Aldus sprak de koesteraar der kansarmen, die zich voorstond op zijn socialistische visie.
‘Gewone
mensen’. Rieka zag aan de tuitende lippen van het schoolhoofd, dat hij
eigenlijk ‘arme lui’ wilde zeggen en Jan vroeg zich af welke rol dat
‘piezemietertje’ met zijn goudomrande brillenglazen in de oorlog had gespeeld. Niet
ongewoon, mensen vroegen zich nog vaak af hoe mensen met status waren in die oorlog die voorbij heette.
Het
schoolhoofd had het in elk geval voor het zeggen. Nog even een slap handje.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten