woensdag 11 oktober 2017

ANNA'S JAREN (240) - Test

Het bezorgen van briefjes bij Kee had zijn langste tijd gehad. ‘Die Afrikanerskool’ ging niet lang meer duren. Ik had er in de vierde klas meester Broer leren kennen, vanaf de eerste dag een heel aardige man, een van de weinige meesters die nooit klappen uitdeelde. Wel liefdevolle plaagstoten. Al waren die bij meester vaak geladen met meer wijsheid, deden zij mij toch denken aan die van oom Freek.
Van Jan en Rieka had ik voor mijn verjaardag een zilveren ring gekregen en dat was nogal wat. Ik kon er niet genoeg mee pronken. Bij een dictee hield ik, tijdens het schrijven, met de vlakke linkerhand omstandig het schrift bovenaan de pagina vast, zodat de ring goed zichtbaar was. Meester liep langs de rijen om over de schouders mee te kijken of het goed ging en hielp sommigen af en toe wat op weg. Bij mij boog hij ook even voorover en fluisterde in mijn oor: ‘Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding!’ Die zin hoefde ik niet op te schrijven.
Berthus moest het al gauw verder stellen zonder wijze lessen van meester Broer. Zijn ouders gingen plotseling terug naar Indonesië, vanwaar hij mij brieven schreef, elke zin eerst in het Maleis en dan in het Nederlands. Kon ik de taal leren, dacht hij. Dat duurde te kort, Berthus’ correspondentie stopte abrupt, mijn brieven bleven verder onbeantwoord.
Keihard moest meester Broer werken, want hij gaf les aan twee klassen tegelijk in één lokaal. Zo’n vijftig leerlingen, twee rijen de derde klas, twee rijen de vierde klas en zo elk jaar door, tot de zesde. De man werkte heel systematisch en zette de ene klas aan het werk als hij uitleg gaf aan de andere. Ik kon het vaak niet nalaten om met de andere helft mee te doen. In de zesde klas beland, bleek dat ik goed had opgelet, want meester Broer kreeg tot vervelends toe al vaak mijn antwoord als de vraag nauwelijks aan de klas was gesteld. Meester bleef geduldig maar gaf mij wel steeds vaker ander werk. Tot ik een brief voor mijn ouders meekreeg. Als onderwijzers dat deden, voorspelde het niet veel goeds. Mijn nieuwe bankgenoot zei dan ook: ‘Dat komt er van als je altijd voor je beurt schreeuwt!’

In het briefje stond dat meester wilde langskomen op een moment dat ik er niet was. Nog erger. 

‘Nou, meester is geweest’, zei Rieka, ‘hij laat je niet meer met de klas meedoen en gaat apart verder met je, taal en algebra en zo. En we moeten naar De Baan.’ De Baan was een medisch centrum op de rechter Maasoever, voornamelijk gericht op wat die havens en zeelui met zich meebrengen. Daar zaten in venerische ziekten gespecialiseerde artsen, ‘mastenmakers’, volgens de Rotterdammer.
Goed, er werd ook gekeurd, of je naar een gezondheidskolonie mocht bijvoorbeeld. Ik moest erheen voor een psychotechnische test. Lieve meester Broer wilde voorkomen dat ik net als andere jongens automatisch werd doorgeschoven naar de ambachtsschool, vaak de Nicolaas Witsenschool op Zuid, leverancier van personeel aan scheepswerven. Meisjes gingen, op een enkele uitzondering na, naar de huishoudschool. En er waren ook al leerlingen oud genoeg om te gaan werken doordat ze een of meer klassen hadden gedoubleerd.

Er ging een nieuwe wereld voor mij open met de boekjes die meester Broer mij voorschotelde. Zij bevatten leerstof die heel wat meer van mijn hersens vergde. Jammer dat ik nog maar een paar maanden lagere school voor de boeg had, meester legde alles zo enthousiast en geduldig uit. Niet in het minst door hem was de school een totaal andere wereld dan daarbuiten, waar somberheid heerste. De spanning werd bijna voelbaar doordat Amerikaanse troepen een offensief in Noord-Korea begonnen en ook de Chinezen zich in de oorlog mengden. De angst zat er zo diep in dat menigeen de atoombom de schuld gaf van de vele onweersbuien in de voorbije herfst. Atoomproeven werden nog bovengronds genomen.
Een maand later sloot Paus Pius XII het jaar af. Meer dan drie miljoen pelgrims hadden Rome bezocht. De katholieke kerk had het jaar 1950 heilig genoemd.

In het nieuwe jaar die psychotechnische test daar op ‘De Baan’. Best leuk, wat afbeeldingen completeren; sommetjes, getallenreeksen, een taalproefje en een vrije tekening maken. Tenslotte samen met Rieka praten met een psycholoog. Die zei dat ik wel naar de HBS kon en dat de uitslag naar mijn schoolhoofd ging.
Jan en Rieka konden er ’s avonds niet over ophouden, de HBS, dat was toch voor rijken! Nou, dat vond het hoofd van ‘Die Afrikanerskool’ ook. Anders dan meester Broer, die ouders thuis opzocht, liet hij hen opdraven. Zo ook Jan en Rieka. Om hen te laten weten dat hij aan een inschrijving op de HBS niet ging meewerken. 
'Dat kunnen gewone mensen als jullie niet opbrengen. Voor de HBS moeten boeken worden gekocht, je zoon moet er netjes uitzien, en er zijn nog meer verplichtingen die geld gaan kosten'. Aldus sprak de koesteraar der kansarmen, die zich voorstond op zijn socialistische visie.
‘Gewone mensen’. Rieka zag aan de tuitende lippen van het schoolhoofd, dat hij eigenlijk ‘arme lui’ wilde zeggen en Jan vroeg zich af welke rol dat ‘piezemietertje’ met zijn goudomrande brillenglazen in de oorlog had gespeeld. Niet ongewoon, mensen vroegen zich nog vaak af hoe mensen met status waren in die oorlog die voorbij heette.
Het schoolhoofd had het in elk geval voor het zeggen. Nog even een slap handje.

(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten