Al was
onze woning klein, wij hadden in elk geval een dak boven ons hoofd, in een wijk
met straatnamen die verwezen naar Zuid-Afrika. Een land waarvan wij niets
wisten. De hoofdmeester van de Afrikaanderschool aan de Tweebosstraat vond dat
daar eens iets aan moest worden gedaan. Hij kreeg het voor elkaar dat de school
‘Die Afrikanerskool’ ging heten en liet ons, leerlingen, met die van een
Zuid-Afrikaanse school corresponderen. Dan leerden wij die taal kennen. Ik
begreep niet erg waarom ik een aan het Nederlands verwante taal moest leren
kennen die ik verder nooit zou gebruiken. Leuke woordjes kwam ik tegen, dat
wel, sneusdoekie en wegkruipplekkie. ‘Baie dankie vir jou brief.’ En wie
schreef nou ‘ek’ in plaats van ‘ik’? En verder hadden die Zuid-Afrikanen niet
veel bijzonders te vertellen, hoewel dat eigenlijk best had gekund. De hoofdmeester
glom en vond dat hij goed bezig was, triomfantelijk kwam hij zelf telkens de
post uit Zuid-Afrika uitdelen. Toch had hij beter moeten opletten. Dan hadden hij
en de overheid, die de naamsverandering van de school goedkeurde, zich kunnen
realiseren hoe het toeging in Zuid-Afrika. Zich kunnen afvragen of wij, omdat
wij in een buurt woonden waarvan de benaming aan een bedenkelijke periode
refereerde, ons nu zo nodig moesten conformeren met een blanke minderheid in
een land dat de rechten van de oorspronkelijke bevolking met de voeten trad.
(Afbeelding: Wikipedia) |
De hoofdmeester kon nog op zijn schreden terugkeren, want Panorama kwam met een artikel over wat
‘apartheid’ ging heten. De Population Registration
Act vereiste dat alle Zuid-Afrikanen werden ingedeeld in de categorieën
blank, zwart en gekleurd. De wet bepaalde dat de verschillende rassen in de
steden in streng gescheiden woongebieden moesten leven. De blanken isoleerden
zich strikt van de inboorlingen. Overal werden niet-blanken speciale plaatsen
toegewezen, in openbare gebouwen, in het openbaar vervoer. Het blad
concludeerde dat ‘voorshands de moeilijkheden groter zijn geworden, doch dat de
apartheidspolitiek mogelijk op de duur succes heeft’. Sic. Verder constateerde
het blad wel dat ‘de apartheidspolitiek een verdachte gelijkenis vertoont met
de rassenpolitiek der nationaal-socialisten’. Sympathiek deed deze politiek het
blad daarom allerminst aan.
De apartheidswetten beheersten het sociale leven totaal, huwelijken tussen
blanken en niet-blanken waren verboden. Zwarten kwamen terecht in de
laagstbetaalde banen en mochten geen onderwijs volgen. Het Zuid-Afrikaans
staatsburgerschap werd hun ontnomen, zij werden staatsburgers van de zogenaamde
thuislanden, ook als zij daar niet woonden. Die tien thuislanden waren
‘zelfstandige gebiedsdelen’.
‘Die Afrikanerskool’ bleef ‘Die Afrikanerskool’ heten.
Een Rotterdamse jongen had geen benul van wat rassendiscriminatie inhield. In
de havenbuurten bewogen zich Chinezen, kleurrijke Indiërs of Pakistani en, zo mogelijk
nog kleurrijker, Afrikanen. Het maakte alleen maar nieuwsgierig.
Wij kregen een nieuwe klasgenoot, Berthus, een Indische jongen uit Bandung. Een
aimabele jongen waarmee ik al snel bevriend raakte. Meester Broer was niet zo
moeilijk, Berthus mocht naast mij zitten in de tweepersoons schoolbank. Hij nam
mij mee naar het Museum van Land en Volkenkunde, waar hij vertelde over wajang
en batikken en hij leerde mij enkele Maleise woordjes. Berthus woonde wat
straten verderop en ik mocht ook weleens bij hem thuiskomen. Wat waren die
mensen arm, met hun schamele meubeltjes op een kale houten vloer. En wat rook
het er anders dan bij mij thuis.
Ik ging weleens mee met Berthus naar een toko aan de Putselaan die
ingrediënten voor Indisch eten verkocht. Die waren bij geen kruidenier te
vinden. Dat duurde nog even. Eerst moest de kruidenier veranderen. Rotterdam-Zuid
kreeg aan de Pleinweg de primeur. ‘Geheel Amerikaans systeem’, annonceerde Bas
van der Heijden: ‘Na een diepgaande studie van de self-service-systemen in
Amerika, Engeland en Zwitserland, hebben wij besloten onze eerste
zelfbedieningszaak hier in Rotterdam-Zuid te openen. Rotterdam, de werkstad, de
stad van de opbouw, de meest efficiënte havenstad van Europa krijgt hiermede
het meest moderne levensmiddelenbedrijf. Evenals in Amerika en elders helpt men
zichzelf aan de boodschappen die men nodig heeft.’
‘Evenals in Amerika’. De moderne tijd begon. Wie het kon betalen wilde thuis
een telefoon. Dat betekende wel geduld hebben want er waren nog duizenden
‘wachtenden voor u’, hoewel dat gestaag terugliep, van negenduizend in 1949 tot
vijfduizend eind 1951. Overigens was de supermarkt nog niet direct een
bedreiging voor de kruidenier op de hoek, en voorlopig bleef de toko ook.
Het duurde nog drie jaar tot Albert Heijn in Rotterdam zijn eerste
zelfbedieningswinkel opende en er kwam nog eens twee jaar bij tot deze zaak na
een uitbreiding een echte supermarkt naar Amerikaans model was. Daarna kwam de
stroomversnelling.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten