woensdag 19 juli 2017

ANNA'S JAREN (227) - Missprong

Zij kwam van een andere school. Die was haar vader te christelijk, hij bracht De Waarheid  rond. Belia deed haar naam eer aan met mooie, lichtbruine ogen. Bij invallend licht leken ze bijna geel. Meteen alle jongens achter haar aan. Die wilden wel eens diep in die ogen kijken, veel verder ging de kennis van de liefde niet. Tegendraadse ik had, net als nu nog, min of meer de gewoonte juist naar de andere kant te kijken als iedereen in dezelfde richting rent. Ik liet het dus maar voor wat het was, onbegonnen werk met al die knullen in haar kielzog en bovendien had ik sproeten.
Of het nu aan mijn attitude lag of die sproeten, Belia liet zo’n mooi oogje juist op mij vallen. Dat viel niet mee met al die jaloerse knullen, gek, sommigen moesten mij opeens vaak slaan. Zij kon zwemmen als de beste en trainde voor wedstrijden. Zwemmen leren dus, je kunt toch niet achterblijven bij een meisje!
Een klein halfuur lopen naar Mallegat, waar je in de rij ging staan om twintig minuten te kunnen zwemmen. Dan tien minuten voor aankleden en het binnenlaten van de volgende ploeg. Als je geluk had moest je een half uur wachten maar het kon ook twee of drie keer zo lang duren. Na het zwemmen meer dan een halfuur lopen naar Maaskade en daar ook weer in de rij. Wel zorgen dat haren, zwembroek en handdoek droog waren want anders lieten de badmeesters je niet binnen: ‘Jij bent al geweest joh! Wegwezen!’ Dus zwembroek op het hoofd en daarna de haren drogen in de zon. En als je na twee keer zwemmen nog steeds zin had probeerde je het gewoon nog eens. Werd je teruggestuurd, sloot je weer achteraan bij, er was toch niets anders te doen. Rechts staan als je eerst links stond, dan kwam je langs die andere badmeester en werd je minder snel herkend.
Thuis, met rood verbrande kop, vond je dat je een fijne vakantiedag had beleefd.
De vijfde klas van de lagere school werd door de gymnastiekmeester een paar keer meegenomen voor zwemles. Netjes op rij werd de hele klas de schoolslag bijgebracht in ijltempo en iedereen werd de volgende keren afzonderlijk klaargestoomd voor het diploma. Oefenen moest je zelf doen. De gymnastiekleraar straalde van blijdschap als je zo ver was dat je kon afzwemmen.

Niet de beste in het springen op vrachtauto’s moest ik nodig toch weer eens. Met een hand in het verband notabene. Ik greep mis en viel eraf. Tussen de voorwielen van een achteropkomende vrachtauto. Dankte mijn leven aan de alerte chauffeur en de hoge as van de wagen. Wist niet hoe snel ik benen moest maken langs scheldende voorbijgangers.
Die missprong bracht verandering, het was mooi geweest. Ik begon het straatleven los te laten. Tekenen en lezen of hele bouwwerken fantaseren met mijn blankhouten blokkendoos vond ik steeds leuker. Jan vond dat het uit de hand liep en stuurde Rieka met mij naar de dokter. ‘Zeg dat hij zo wit ziet en vraag of hij naar een gezondheidskolonie mag.’ Gezondheidskolonies, daar mocht je alleen heen na een keuring en de huisarts besliste of je werd gekeurd.  
Dokter De Kreek zat aan de Dordtselaan, in een portiekwoning, bovenaan een lange trap. Het is nu nog nauwelijks te geloven maar de Dordtselaan en de Mijnsherenlaan vormden de betere buurt van Zuid, waar artsen en advocaten huisden.

In zijn praktijk was De Kreek in witte jas een echte dokter; daarbuiten gewoon een gezellige man. Het soort arts dat je meer in boeken tegenkomt. Werkend als een paard nam hij alle aandacht voor je, wat lang wachten betekende op die trap. Hij kende menig patiënt bij naam. Als ik jaren later eens voor een kleinigheid bij hem langs ga, heb ik mijn neus nauwelijks om de hoek van de deur of hij zegt: ‘Ha, de zoon van die niersteen! Hoe is het met hem?’ Jan had maanden eerder een niersteenaanval.
Nu was ik daar dus met Rieka. De assistente bracht hem net zijn koffie, met op het schoteltje het enige sigaretje dat hij zichzelf toestond. Dokter raakte koffie en sigaret nog even niet aan.
‘Zo jongen’, zei hij, ‘lees je zo graag?’
‘Ja dokter.’
‘En, wat heb je het laatst gelezen?’
‘Scheepsmaat Woeltje dokter.’
‘Scheepsmaat Woeltje, vertel eens.’
Hij luisterde naar mijn verhaal en keek intussen in al mijn hoeken en gaten.
‘Nou da’s een mooi verhaal, zeg dan nu maar eens AAA.’
‘Nou Rieka’, zei hij daarop, ‘die jongen is kerngezond, wit is ook een kleur, veel lezen is goed voor je, op straat spelen is ook niet alles en ga zondags maar eens met hem naar het Kralingse Bos.’
Mijn vriend was hij, die dokter, en ik vond Rieka de wijste moeder van de wereld, want zij vond het ook best zo.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten