Bootwerker. De benaming kreeg ook nog eens een negatieve connotatie,
omdat het ruwe, zware en aanvankelijk
ook nog bar slecht betaalde werk vrij grove omgangsvormen met zich bracht. Bootwerkers,
die altijd in een lawaaiige omgeving werkten, spraken veelal ook na het werk
nog met luide stem in een taaltje dat was doorspekt met niet altijd even keurig
havenjargon, waardoor zij door de buitenwereld het imago van luidruchtig,
platvloers volk kregen opgeplakt. Voor het merendeel waren zij laag opgeleid en
voorzien van ruwe bolsters, dat lijdt geen twijfel, maar de meesten waren daarbij
hardwerkende, zorgzame huisvaders, die somtijds meer dan terecht hartgrondig
konden kankeren op het pokkewerk dat zij kregen toebedeeld. Een gekanker dat
zij desalniettemin onverholen konden paren aan uitingen van trots, groos als
zij waren op hun Rotterdamse haven. De haven die nooit de grootste haven van de
wereld had kunnen worden zonder hun inzet en die van hun vaders.
Er waren trouwens werklui die nog veel harder praatten dan
bootwerkers. De ‘klinkers’ van de vlakbij het stadion gelegen scheepswerf ‘Piet
Smit’ die dag in dag uit met de hand klinknagels in de ijzeren scheepswanden
dreven, waren na een aantal jaren nagenoeg doof.
Jans
attitude ten opzichte van het havenwerk onderscheidde zich niet van die van
zijn vakbroeders maar ondanks zijn geploeter in de haven was hij toch nog
altijd in zijn hart een beetje groenteman gebleven. Ook in latere jaren heeft
zijn gezin nog veel plezier gehad van Jans kennis van groente en fruit en
dankzij die handel van vroeger kon hij ook nog eens fabelachtig snel
hoofdrekenen en was hij nog steeds een kei in onderhandelen gebleven. Prettig
bij nieuwe aankopen voor het huishouden, die zijn vrouw graag aan hem overliet,
want dat ging bij hem nooit zonder afdingen zoals zoonlief, die een keer
getuige mocht zijn bij de inruilprocedure voor een nieuwe tv, met gekromde
tenen heeft mogen meemaken.
‘Kejje bek
niet verder ope?’
Jan kreeg
de leverancier waar hij hem wou hebben en de kop van zijn zoon vuurrood.
Het duurde na de oorlog nog acht jaar dat uiteindelijk
de oprichting van de Havenvakschool verbetering zou brengen voor de bootwerkers.
Er werd daar gesport en aan persoonlijkheidstraining gedaan. De school, die van
de havenwerker een vakman maakte, werd van grote betekenis voor Rotterdam en gold
al snel mondiaal, binnen het vakgebied, als voorbeeld. In veel landen werd het opleidingssysteem
overgenomen. Rotterdam had na de oorlog, waarin de technologische
ontwikkelingen tot stilstand waren gekomen, hiermee een flinke stap vooruit gemaakt.
Er viel veel in te halen want technologische ontwikkelingen hadden door de aanwezigheid
van goedkope arbeidskrachten nu ook niet bepaald een razendsnel karakter
vertoond in de jaren vóór de oorlog.
Benny Goodman (derde van links)
met een deel van zijn
bezetting
rond de piano.
Naast hem (met vlinderstrik) Gene Krupa.
(Foto Wikipedia)
|
Muziek werd in die jaren dertig op de radio vaak rechtstreeks,
‘live’, uitgezonden en dat was dan weer wel mooi. De radio maakte musici vaak populair
maar nog vaker maakte de Amerikaanse radio in zijn commercialiteit gebruik van al
bekende musici als bijvoorbeeld Benny
Goodman, die naam had gemaakt met zijn werk voor platenmaatschappijen en musicals. Hij kwam uit
een arm, Joods immigrantengezin en had op jonge leeftijd klarinet leren spelen.
Al op zijn zestiende speelde hij mee in het orkest van Ben Pollack, één van Chicago’s toporkesten van toen, en in 1926 mocht
hij met dat orkest zijn eerste plaatopnames maken. Later kwam hij met een eigen,
goed ingespeelde band, die een herkenbaar geluid bracht door Benny’s
klarinetspel. Met een geweldig optreden in Los Angelos kwam de internationale
bekendheid. Dankzij Gene Krupa.
(wordt vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten