Utrecht, Maliebaan 35 Het hoofdkwartier van de NSB (Foto: Wiki[pedia) |
Gelachen
en gefluisterd werd er toen Mussert door de Duitsers werd aangewezen als leider
van het Nederlandse volk. Zij hadden hem wel benoemd maar zagen eigenlijk niets
in die zwakke leider, die door het overgrote deel van de Nederlanders werd
geminacht, en met hem zijn partij. Een man die zich ook in eigen kring nog eens
belachelijk maakte door de misplaatste hoge dunk die hij had van zichzelf en door
zijn verwoede pogingen de imponerende leider uit te hangen naar het voorbeeld
van Mussolini. Er werd in die tijd door vriend en vijand volop de spot gedreven
met die oetlul die tante tegen zijn vrouw moest zeggen, of andersom. Vol
ingehouden woede ginnegapten Jan en Rieka wat af over hem, met voor een kind
vaak onbegrijpelijke grappen die onder meer zijn huwelijk met die oudere tante
betroffen. Zou Mussert iedere keer aan zijn tante moeten vragen of hij bij haar
in bed mocht kruipen? Oorlog of niet, gelachen werd er dus nog wel. Tenminste,
zo nu en dan.
Maar
ineens was dat lachen echt helemaal over en wat bleef was het fluisteren.
De
conversatie tussen Jan en Rieka werd met de dag ernstiger en hun gezichten
stonden zorgelijker dan ooit.
Ik was
toen te jong om mij nu nog te kunnen herinneren of Anna in die periode dikwijls
bij ons langskwam. Waarschijnlijk gebeurde dat niet erg vaak, zij moet de
handen vol hebben gehad aan haar eigen huishouden. Tijdens de oorlog had
iedereen weliswaar een sterke behoefte te weten hoe het de naasten verging maar
voor gezelligheid ontbrak tijd en sfeer. Iedereen had zo zijn sores en omdat men elkaar
daarvan toch graag deelgenoot maakte, werden wederzijdse bezoeken vluchtig
afgelegd, om praktische redenen, of om elkaar te steunen. Communicatie verliep
via snelle bezoekjes of berichtjes die aan elkaar werden doorgegeven, de
telefoon was een luxe die de gewone man zich niet kon permitteren.
Daarbij
bracht ik de eerste jaren van mijn leven voornamelijk door in de beschermende
omgeving van Rieka’s familie direct om de hoek, en dan was er ook nog tante
Erie, die met ons de voordeur deelde, de grote schat. Haar huwelijk met Rieka’s
broer Karel was kinderloos gebleven. Zij haalde mij weleens even weg bij Rieka
en bracht mij dan weer terug in nieuwe kleertjes die zij had gemaakt van haar
eigen kleding. Ondertussen had ik mij dan mogen verstoppen in haar dressoir,
voor het geval dat Rieka eens mocht komen kijken, lekker spannend.
Op
zondagen gingen Jan en Rieka soms toch eventjes bij Anna en Pieter langs. Dat
was een klein halfuur lopen, nagenoeg alles werd lopend gedaan. Alleen Jan had
een fiets en die werd ook nog zelden gebruikt omdat de kans te groot was dat
hij toch weer lopend terug moest. De fiets stond dan ook nooit onbewaakt
buiten, die ging bij thuiskomst mee naar boven, drie trappen op naar de zolder.
Toen er door de moffen fietsen werden gevorderd, was die tweewieler opeens
verdwenen om direct na de oorlog toch weer tevoorschijn te komen. En om na elke
rit weer mee naar boven te gaan.
Ook na het
werk ging Jan weleens even langs de Sumatraweg om poolshoogte te nemen bij Anna
thuis. Het begon wel op te vallen dat die bezoekjes steeds vaker voorkwamen en
ook dat Jan zelfs weleens heel lang wegbleef. Hij had dan op de rechter
Maasoever gewerkt en een omweg gemaakt om zijn zus Jansje te bezoeken. Zij
woonde met haar gezin in Crooswijk.
Jansje. Haar
kan ik mij nauwelijks voor de geest halen, het beeld van Jansje is niet veel
meer dan een schim, ik had haar ook nog maar zo weinig gezien. De herinnering
is vooral in stand gehouden door de enige foto die er van haar is bewaard
gebleven en die er geen twijfel aan laat bestaan dat Jansje op Anna leek. Zij
moet ook net zo lief zijn geweest als haar moeder, afgaande op de verhalen van
haar broers en halfbroers.
Na Jans
bezoeken aan zijn moeder of zus kwam hij in die periode thuis met een
zorgelijke uitdrukking op het gezicht en dan keek Rieka hem niet minder ernstig
aan. Pas op haar aandringen zei hij iets, steevast fluisterend, omdat het niet
was bestemd voor ‘kleine potjes met grote oren’. Want er was ellende en die
moest immers worden weggehouden bij je kind. Ik hoorde toch weleens de naam van
Jansje vallen en ook dat het slecht met haar was gesteld. ‘K’, werd er ook
gefluisterd. Nou konden die grote oren dat misschien toch nog wel opvangen maar
of het kleine potje de volle betekenis ervan kende, is weer een andere zaak. De
angst voor ziektes zat er zo diep in dat deze vaak niet voluit werden benoemd
en voor kinderen iets onbestemds bleven; tuberculose was ‘tb’ of ook nog wel
‘tering’ en kanker was ‘k’. En dat laatste was Anna’s enige dochter ten deel
gevallen, ‘k’. Borstkanker had zij.
In die
tijd was het dan snel met je afgelopen. Midden in de oorlogsmisère overleed
Jansje, moeder van vier kinderen, op 39-jarige leeftijd. Het korte leven, dat
haar was beschoren, had haar niet veel meer gebracht dan armoede, twee oorlogen
en een grote crisis.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten