Opmerkelijk
genoeg gingen tijdens bezetting en onderdrukking veel zaken in Rotterdam gewoon
door. Geplande annexaties van randgemeenten kregen hun beslag. Allereerst werd
‘De Hef’ hersteld, om treinverkeer weer mogelijk te maken. En al op 18 mei 1940
ontving de Rotterdamse stadsarchitect W.G.
Witteveen de opdracht een plan te ontwerpen voor de wederopbouw van de
stad. Daartoe ging het gemeentebestuur over tot onteigening van alle terreinen,
waarop de verwoeste gebouwen hadden gestaan. De eigenaars kregen geen
schadevergoeding maar recht op een gelijkwaardig nieuw stuk grond. Van de
verloren gegane woningen zou volgens plan nog niet de helft worden herbouwd.
Het plan van Witteveen borduurde voort op ideeën, die hij al voor de oorlog had
ontwikkeld en kon dus snel – een maand later – worden gepresenteerd. De
Duitsers hadden grote belangstelling voor het beoogde herstel van de stad, die de
snelle jongens inmiddels als hun uiterst belangrijke havenstad zagen. De
onderwijl benoemde rijkscommissaris voor Nederland kwam speciaal daarvoor met
een zware delegatie naar Rotterdam. Arthur
Seyss-Inquart. Omdat hij mank liep werd hij al gauw ‘Zes-en-een-kwart’
genoemd door wie niet van hem hield. En kijk, ook hem kan ik mij herinneren,
met zijn kenmerkende brilletje.
Het was
alweer een aantal jaren later maar voor de zoveelste keer defileerden Duitsers nog
steeds stoer en stevig stampend met hun spijkerlaarzen door de Paul
Krugerstraat. Voor de zoveelste keer bloeide er weer een klein bloempje op de
heide, en voor de zoveelste keer werden wij er niet vrolijk van. Langs de kant
van de weg stond een gebrilde, hoge officier naast een auto. Uit een raam van
de woonkamer hangend, hadden Jan en ik net voldoende zicht op een stukje Paul
Krugerstraat om er meer dan genoeg van te aanschouwen.
Impulsief
als hij kon zijn, verbrak Jan de in het bijzijn van kinderen gebruikelijke
radiostilte en zei achterom naar binnen:
‘Kijk
Rieka, we hebben hoog bezoek uit de hel. Daar staat die godsverdomde galbak van
een Zes-en-een-kwart.’
Ik
vermoedde het al wel, maar nu werd het wel zeer duidelijk dat Jan niet van hem
hield. Rieka schrok best wel even, want hij zei zulke dingen nou niet bepaald
fluisterend met zijn bootwerkerskeeltje.
‘Kom dan
nou maar naar binnen Jan, we hebben het wel gezien’.
‘Ik wil
hem toch eerst nog even zien manken met die kortere poot voordat hij in die
auto stapt.’
Helaas
voor Jan mislukte dat want het instappen van ‘Zes’ bleef net verborgen achter
de laatste voorbijstampende, nog steeds een bloempje op de heide bezingende
moffen.
‘Ik ga ze
in elk geval adviseren van zijn andere poot ook een stuk af te zagen, dan loopt
die manke koelerelijer vast beter of misschien wel helemaal niet meer’.
Die door
Jan voorgestelde chirurgische ingreep berustte overigens op een verkeerd
gestelde diagnose, want Seyss-Inquart mankte niet door ongelijke lengte van
zijn benen. Hij had zijn mankement overgehouden aan een verwonding in de Eerste
Wereldoorlog.
‘Hou nou
maar op Jan.’
Voordat
hij het hoofd weer binnenskamers bracht, lanceerde Jan nog even een verwensing,
die ik niet verstond maar Rieka deed verstijven. Toch was dat eigenlijk nog
niets, later zou Jans jennen richting Duitsers ons nog een ware doodsschrik
gaan bezorgen.
Een dag na
de capitulatie van België had de benoeming van ‘Zes’ tot rijkscommissaris van
Nederland plaatsgevonden. Dit werd min of meer als degradatie gezien,
Seyss-Inquart had een grote rol gespeeld bij de ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij
Duitsland waarna Hitler hem tot rijksstadhouder had benoemd. Die degradatie
kwam er omdat Seyss-Inquart behoorde tot de gematigde vleugel van de
Oostenrijkse nazi’s. Maar in Nederland stelde hij zich vooral tegen het verzet steeds
harder op en was hij de grote motor achter de deportatie van de Joden. Hij zou dan
ook na de oorlog in Neurenberg ter dood worden veroordeeld en worden terechtgesteld.
Rauter (Foto: Wikipedia) |
Hitler had
Seyss-Inquart toegestaan enkele landgenoten mee te nemen naar Nederland. Daarvan
werd Hans Albin Rauter de beruchtste.
Met Seyss-Inquart als meerdere was hij ook nog de vertegenwoordiger van Himmler,
die hij mateloos bewonderde. Hij ging
zich inzetten om, wat de nazi’s ‘het Jodenvraagstuk’ noemden, definitief
op te lossen.
‘We willen alleen maar genezen worden van deze pest en
het Joodse vraagstuk moet definitief en totaal worden opgelost.’
Hij
liep voorop want hij maakte zich al zo’n tien jaar druk om een ‘doelbewuste
bevolkingspolitiek, rassenscheiding en sterilisatie van schadelijke elementen
in de maatschappij’. Uit Oostenrijk gevlucht omdat het hem te heet werd onder
de voeten na deelname aan een mislukte staatsgreep, was hij in Duitsland zijn
loopbaan bij de SS begonnen. Promotie wegens bijzondere verdiensten was hem ten
deel gevallen doordat hij in Breslau de Kristallnacht uiterst succesvol had
laten verlopen. Alle synagogen en Joodse scholen waren er vernietigd.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten