Het blijft de vraag of Ina Boudier Bakker zich toch niet al
beter had kunnen informeren. De gang van zaken in nazi-Duitsland maakte al voor
de oorlog voor velen duidelijk wat er viel te verwachten ten opzichte van de
cultuurpolitiek. Hitler suggereerde al geruime tijd een samenhang tussen
‘ontaarde kunst’ en de terugval van de westerse cultuur.
Al in 1937 waren kunstwerken, die als ontaard werden
beschouwd, verwijderd uit de Duitse musea. Beginnend in München bezocht een
reizende expositie met 650 van deze werken nog eens elf andere steden in
Duitsland en Oostenrijk. ‘Entartete Kunst’ werd de grootste en meest bezochte
reizende tentoonstelling van die tijd. Jammer dat wij niet weten hoe dat grote
aantal bezoekers was samengesteld. Mogelijk waren juist velen liefhebbers van
de getoonde kunst. Maar die uitleg gaven de nazi’s er in elk geval niet aan. Stromingen
die een grote bijdrage aan de kunstgeschiedenis hebben geleverd werden door hen
als ontaard beschouwd: dadaïsme, ex- en impressionisme, fauvisme, kubisme,
surrealisme. Van Paul Klee tot Paul Gauguin vielen kunstenaars in
ongenade. Kunstenaars van wie de naam toen al niet meer was weg te denken uit
de cultuurhistorie. Ook muziekstromingen moesten het ontgelden, jazz, atonale
muziek, vooral muziek van Joodse componisten en muziek die elders nationalistische
gevoelens zou kunnen losmaken. Zelfs Chopin
werd in de ban gedaan.
Ter Braak (Foto Wikipedia) |
Hitler dichtte daarbij vooral Joodse intellectuelen en
kunstenaars een negatieve invloed toe. Beangstigend voor de intelligentsia. Een
deel van hen koos er dan ook inderdaad voor het leven te beëindigen nadat de
Duitsers Nederland waren binnengevallen. De ‘weggelopen domineeszoon’ – zoals
het Italiaanse fascistische blad ‘Zwart Front’ hem al eerder noemde – Menno ter
Braak, kwam ook zover. Met het ‘Comité ter verdediging van de geestelijke
vrijheid’ dat hij direct na de capitulatie van Finland oprichtte had hij, samen
met onder anderen Jan Romein en G.J. van Heuven Goedhart, nog even de
naïeve hoop gekoesterd hiermee een ontwikkeling in gang te zetten die het
nazi-regime ten val zou brengen. Ter Braak had toen nog laten weten dat ‘één alles overheersend gevoel was te
blijven leven tot Hitler hangt’. Maar hij scheen zich later toch te hebben
voorgenomen uit het leven te stappen zodra de nazi’s Nederland zouden bezetten.
Na een mislukte poging om naar Engeland te vluchten, koos hij daadwerkelijk
voor de dood. Vrijwel tezelfdertijd overleed Ter Braaks vriend – ‘de verdachte
sinjo’, volgens datzelfde ‘Zwart Front’– Charles Edgar du Perron. Aan een
hartaanval, kort nadat hij het nieuws van de capitulatie had vernomen.
De nazi’s wilden juist ook schrijvers als verlengstuk van
hun propaganda laten werken via hun Departement van Volksvoorlichting en
Kunsten. De leider van dat departement, Tobie
Goedewagen moest echter toegeven dat vrijwel de gehele schrijverswereld
unaniem tegenover hem en zijn departement stond.
Op 19 augustus 1940 was de censuur in de uitgeverij al
begonnen, alleen met goedkeuring van Seyss-Inquart kon nog worden gepubliceerd.
Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten was kort daarna opgericht en
vervolgens werd het plan gelanceerd voor een Kultuurkamer naar Duits model. Die
was ingedeeld in zes sectoren, ‘gilden’. Iedere kunstenaar die in een van deze
sectoren wilde werken moest daar lid van worden, behalve Joden en bolsjewisten,
die mochten al niet veel en nu op kunstgebied helemaal niets meer. Zonder
aanmelding geen werk en als je je wel had aangemeld, kreeg je te maken met
geboden, verboden en censuur.
Zoekend naar argumenten om de wenselijkheid van censuur te
onderbouwen kwam de Kultuurkamer met de drogreden dat de papierschaarste moest
worden opgevangen.
Het tekort aan papier zou noodzakelijk maken dat er alleen
toestemming kon worden gegeven voor boeken ‘waarvan
de verschijning zeer gewenst geacht moet worden’. Gewenst door de Duitsers
dus, en wat daar niet bij hoorde waren ‘boeken,
welke blijk van waardering geven voor Joden, voor de levende leden van het
Oranjehuis, voor het marxisme of voor andere vijanden van het Duitse Rijk’. Boeken
die het nationaal-socialisme bestrijden werden uiteraard helemaal niet
toegestaan.
Het bleef er niet bij dat het aantal schrijvers dat zich bij
de Letterengilde van de Kultuurkamer aansloot uiterst gering was. Auteurs bleven
vooral sterke anti-Duitse gedachten aan het licht brengen. En dat zouden zij
weten ook, de dichter Jan Campert stierf in Neuengamme, Ed Hoornik kwam in
Dachau terecht, Simon Vestdijk werd
met Anton van Duinkerken en vele
anderen, waaronder ook wetenschappers, geïnterneerd in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel.
Vestdijk schreef het gedicht ‘De dode
zwanen’ naar aanleiding van de executie van vijf medegegijzelden als
represaille op een mislukte aanslag in Rotterdam door de NVM van Sally Dormits. A.M. de Jong werd doodgeschoten en Theun de Vries ontsnapte dankzij vrienden aan een terechtstelling.
Desalniettemin bleven dichters zich via de illegale pers richten tot het
Nederlandse volk, dat hun werk gretig las. Het niveau was niet erg hoog maar
inhoudelijk was de betekenis groot. De vijand werd gesard en de vriend werd
moed ingesproken. Het ‘Lied der achttien
doden’ van Jan Campert, die zelf in februari 1943 de hongerdood stierf,
kreeg wel de meeste faam. Van H.M. van Randwijk werd in 1943 het gedicht ‘Celdroom’ verspreid , dat van grote
maatschappelijke betrokkenheid getuigt. Jacques
Presser kwam met een grote cyclus gedichten ‘Orpheus en Ahasverus’, die als lyrisch dagboek kan worden gezien.
Het dagboek eindigt op 2 mei 1945, toen Presser vrijwel zeker wist dat de
Duitsers zijn vrouw hadden vermoord.
Men heeft, ergens,
mijn vrouw geslacht.
Ik weet niet waar;
nooit zal ’k het weten.
Men heeft, denk ik,
ook haar verkracht,
Vertrapt en in de kalk
gesmeten.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten