Europa was er van overtuigd dat 1944 het jaar van de vrede zou
worden. In het Rotterdamse werd daar echter nog aan getwijfeld. Duitsland ging
verliezen, daarover was de gehele familie het wel eens. De vraag was hoe en wanneer.
Omdat iedereen besefte dat Rotterdam strategisch van belang was, bracht dat
spanning. De mensen gingen zich afvragen of er weer voor de deur zou worden
gevochten.
Berichten over Italië met Mussolini opnieuw in het zadel
zaaiden ook weer twijfel. De doodvonnissen van degenen die eerder Mussolini’s
aftreden hadden bewerkstelligd waren al snel voltrokken. Het verhaal ging dat
Mussolini’s dochter haar man zelf had aangegeven.
Goebbels verkondigde ook nog eens dat de oorlog zijn ‘dramatisch
hoogtepunt’ naderde. Voor hem waren dat opvallend ware woorden. Wat hij niet
wist, was dat de apotheose al eerder had kunnen komen en ook nog eens veel
dramatischer had kunnen zijn, als Stalin het Russische plan Hitlers bunker aan
te vallen had doorgezet. En er was nog een tweede plan geweest waarbij een
geheim agent, die ver was doorgedrongen in de nazi-hiërarchie, een moordaanslag
op Hitler zou plegen. Stalin, zo mogelijk in nog grotere mate paranoïde dan
zijn tegenspeler, zette ook dat niet door. Zijn angst was dat Hitlers opvolger
weliswaar vrede zou sluiten met het westen, maar zou blijven vechten tegen de
Sovjet-Unie.
Ook zonder
Goebbels woorden was de escalatie duidelijk voor de Rotterdammers. In hun
directe omgeving werden omvangrijke gebieden onder water gezet in verband met
een mogelijke invasie. Er werden versperringen aangelegd in de verlaten kustgebieden.
Regelmatig moesten Rotterdamse mannen zich melden om er minstens een week aan
te werken. En regelmatig gaven zij geen gevolg aan de oproepen. Geen van Anna’s
zonen stak er een spa in de grond, zij reikten elkaar steeds weer mogelijkheden
aan om aan die dwangarbeid te ontkomen, en zij waren niet de enigen. Er werd
gewoonweg een sport van gemaakt om de Duitsers te slim af te zijn. Wie de pech
had wel te worden gegrepen, ging niet met het voornemen zich er dood te werken.
Op een enkeling na.
De
Rotterdammer leefde in een ellendige oorlogssituatie en woonde in een verwoeste
stad, die de zijne niet meer was. De afgelopen periode was het stadsaanzicht grondig
veranderd, waren duizenden door het geweld getroffenen naar andere plaatsen
verhuisd of naar Duitsland vertrokken, waren 12 duizend Joden afgevoerd en
talloze gezinnen uiteengerukt.
De open
vlaktes in de verwoeste stadsdelen konden bij de minste of geringste wind, door
het opwaaiende stof, de onherbergzaamheid van een woestijn evenaren. En dat
waren dan samen met de kapotgegooide havengebieden de speelgelegenheden voor
kinderen. Alternatieven waren er nauwelijks. Overigens was het in de
Afrikaanderbuurt niet beter gesteld, al stond alles daar nog overeind. Een
stinkende zandbak en een trapveldje op het Afrikaanderplein, dat was het wel
zo’n beetje. Met grote regelmaat werd door geheel Rotterdam het kinderspel ook
nog eens verstoord door dwingend loeiende sirenes als er weer een aanval werd
verwacht. Dat onder jongeren de kleine criminaliteit toenam is dan ook niet
verbazingwekkend.
De
anti-Duitse stemming in de stad werd weer nog eens aangewakkerd door de
fusillade van de vijf gijzelaars van St. Michielsgestel. Door de betrokkenheid met
Rotterdam was de afkeer van deze wandaad nog groter dan in de rest van het
land. Het beschilderen van muren met anti-Duitse leuzen nam hand over hand toe.
De resultaten van die gevaarlijke activiteit, die in de verste verte niet de
kwaliteit van de hedendaagse graffiti bereikte, droegen wel een boodschap met
meer inhoud.
Hongertocht (Foto: Wikipedia) |
Er was
vrijwel niets meer zonder bon te verkrijgen, alleen al in Rotterdam werkten
meer dan twaalfhonderd mensen bij de distributiedienst. Dat betekende nog helemaal
niet dat je met bon altijd aan de noodzakelijke levensbehoeften kwam. Er was
gewoon niet genoeg voor iedereen, de import lag plat en het bezettingsleger
moest natuurlijk allereerst worden gevoed. ‘Eigen volk eerst’, op andermans
plek. Steeds meer vrouwen en kinderen begonnen de boerderijen rondom Rotterdam
af te lopen om aan aardappelen en mogelijk wat groente te komen. Op den duur
waren het er duizenden.
Steeds
meer mensen probeerden ook zelf voedsel te telen, er werd al enige tijd grond
uitgegeven aan particulieren waarop zij tuintjes konden aanleggen. De gemeente
ging zelf voor landbouwer spelen op plaatsen waar zich eens fraaie parken en
plantsoenen bevonden. Ook de na het bombardement braakliggende terreinen in de
binnenstad werden voor een groot deel bestemd voor landbouw. Praktisch voor de
deur van het stadhuis werd tarwe geoogst.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten