zondag 19 juni 2016

ANNA'S JAREN (149) - Dramatisch hoogtepunt

Europa was er van overtuigd dat 1944 het jaar van de vrede zou worden. In het Rotterdamse werd daar echter nog aan getwijfeld. Duitsland ging verliezen, daarover was de gehele familie het wel eens. De vraag was hoe en wanneer. Omdat iedereen besefte dat Rotterdam strategisch van belang was, bracht dat spanning. De mensen gingen zich afvragen of er weer voor de deur zou worden gevochten.
Berichten over Italië met Mussolini opnieuw in het zadel zaaiden ook weer twijfel. De doodvonnissen van degenen die eerder Mussolini’s aftreden hadden bewerkstelligd waren al snel voltrokken. Het verhaal ging dat Mussolini’s dochter haar man zelf had aangegeven.
Goebbels verkondigde ook nog eens dat de oorlog zijn ‘dramatisch hoogtepunt’ naderde. Voor hem waren dat opvallend ware woorden. Wat hij niet wist, was dat de apotheose al eerder had kunnen komen en ook nog eens veel dramatischer had kunnen zijn, als Stalin het Russische plan Hitlers bunker aan te vallen had doorgezet. En er was nog een tweede plan geweest waarbij een geheim agent, die ver was doorgedrongen in de nazi-hiërarchie, een moordaanslag op Hitler zou plegen. Stalin, zo mogelijk in nog grotere mate paranoïde dan zijn tegenspeler, zette ook dat niet door. Zijn angst was dat Hitlers opvolger weliswaar vrede zou sluiten met het westen, maar zou blijven vechten tegen de Sovjet-Unie.  

Ook zonder Goebbels woorden was de escalatie duidelijk voor de Rotterdammers. In hun directe omgeving werden omvangrijke gebieden onder water gezet in verband met een mogelijke invasie. Er werden versperringen aangelegd in de verlaten kustgebieden. Regelmatig moesten Rotterdamse mannen zich melden om er minstens een week aan te werken. En regelmatig gaven zij geen gevolg aan de oproepen. Geen van Anna’s zonen stak er een spa in de grond, zij reikten elkaar steeds weer mogelijkheden aan om aan die dwangarbeid te ontkomen, en zij waren niet de enigen. Er werd gewoonweg een sport van gemaakt om de Duitsers te slim af te zijn. Wie de pech had wel te worden gegrepen, ging niet met het voornemen zich er dood te werken. Op een enkeling na.

De Rotterdammer leefde in een ellendige oorlogssituatie en woonde in een verwoeste stad, die de zijne niet meer was. De afgelopen periode was het stadsaanzicht grondig veranderd, waren duizenden door het geweld getroffenen naar andere plaatsen verhuisd of naar Duitsland vertrokken, waren 12 duizend Joden afgevoerd en talloze gezinnen uiteengerukt.
De open vlaktes in de verwoeste stadsdelen konden bij de minste of geringste wind, door het opwaaiende stof, de onherbergzaamheid van een woestijn evenaren. En dat waren dan samen met de kapotgegooide havengebieden de speelgelegenheden voor kinderen. Alternatieven waren er nauwelijks. Overigens was het in de Afrikaanderbuurt niet beter gesteld, al stond alles daar nog overeind. Een stinkende zandbak en een trapveldje op het Afrikaanderplein, dat was het wel zo’n beetje. Met grote regelmaat werd door geheel Rotterdam het kinderspel ook nog eens verstoord door dwingend loeiende sirenes als er weer een aanval werd verwacht. Dat onder jongeren de kleine criminaliteit toenam is dan ook niet verbazingwekkend.

De anti-Duitse stemming in de stad werd weer nog eens aangewakkerd door de fusillade van de vijf gijzelaars van St. Michielsgestel. Door de betrokkenheid met Rotterdam was de afkeer van deze wandaad nog groter dan in de rest van het land. Het beschilderen van muren met anti-Duitse leuzen nam hand over hand toe. De resultaten van die gevaarlijke activiteit, die in de verste verte niet de kwaliteit van de hedendaagse graffiti bereikte, droegen wel een boodschap met meer inhoud.

Hongertocht
(Foto: Wikipedia)
Er was vrijwel niets meer zonder bon te verkrijgen, alleen al in Rotterdam werkten meer dan twaalfhonderd mensen bij de distributiedienst. Dat betekende nog helemaal niet dat je met bon altijd aan de noodzakelijke levensbehoeften kwam. Er was gewoon niet genoeg voor iedereen, de import lag plat en het bezettingsleger moest natuurlijk allereerst worden gevoed. ‘Eigen volk eerst’, op andermans plek. Steeds meer vrouwen en kinderen begonnen de boerderijen rondom Rotterdam af te lopen om aan aardappelen en mogelijk wat groente te komen. Op den duur waren het er duizenden.
Steeds meer mensen probeerden ook zelf voedsel te telen, er werd al enige tijd grond uitgegeven aan particulieren waarop zij tuintjes konden aanleggen. De gemeente ging zelf voor landbouwer spelen op plaatsen waar zich eens fraaie parken en plantsoenen bevonden. Ook de na het bombardement braakliggende terreinen in de binnenstad werden voor een groot deel bestemd voor landbouw. Praktisch voor de deur van het stadhuis werd tarwe geoogst.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten