zaterdag 24 september 2016

ANNA'S JAREN (168) - Met de trein, per schip of te voet

Die betere tijden zouden nog moeten wachten. Thuis maakte Jilles zich prompt zorgen om de anderen en ging hij snel bij Anna langs. Daar werd hij geconfronteerd met een domper die hem een krachtterm deed ontsnappen. Anna vertelde dat Jan en Wim niet hadden weten te ontkomen aan de greep van de moffen en waren afgevoerd. En waar Boudewijn was wist zij helemaal niet. 

De Duitsers begonnen groepen af te marcheren, de stad uit. Velen werden nog op de dag dat zij waren opgepakt per schip, trein of lopend afgevoerd. Er reed een trein vanaf Rotterdam-Zuid via Gronau naar het Ruhrgebied en een tweede via de gebruikelijke route over Amersfoort. De andere dag vertrok er nog een trein vanaf het spoorwegemplacement op zuid waarmee vooral mannen uit de binnenstad werden vervoerd. Duizenden moesten op hun beurt wachten en dat duurde tot ’s nachts of de volgende ochtend. Meer dan een etmaal verbleven velen op de verzamelplaatsen, onder uiterst moeilijke omstandigheden de nacht doorbrengend. Buurtgenoten of mensen die elkaar op een andere manier kenden, probeerden voorzichtig elkaars nabijheid te zoeken en onderling steun te vinden. Zij deelden het weinige voedsel dat zij bij zich hadden en af en toe rookten zij samen een sigaretje surrogaattabak. Zodra de Duitsers weer eens orde gingen scheppen door de zaak opnieuw op te stellen gaven zij elkaar een arm, zodat zij moeilijker waren te scheiden. Er werd een enkele keer gezongen om de moed erin te houden. Helaas, de solidariteit nam af. Door de groeiende onzekerheid, het gevoel van machteloosheid en door het gedrag van degenen die moeite hadden zich bij de anderen aan te sluiten. Sommigen van hen raakten compleet van de kook. 
Grote Kerk in Gouda
(Foto: Dirk van Eijk)
Geleidelijk aan werden meer mannen afgevoerd, op de tweede dag gingen velen in de richting van Waddinxveen en Gouda, lopend. Er ontstond weer een run van vrouwen naar de afvoerplaatsen. Zij hoopten nog even contact met hun dierbaren te hebben. De moffen werden echter steeds onverbiddelijker, er werden vrouwen met veel geschreeuw weggesleurd en teruggejaagd, er vielen klappen, schoten en doden. Toch konden de Duitsers op zuid niet verhinderen dat de menigte zich zo dicht opdrong tot de colonnes, dat een aantal mannen kans zag ertussen te verdwijnen. Ongeveer tienduizend opgepakten uit Schiedam en omgeving gingen te voet naar Delft, waar zij op de trein naar Duitsland zouden worden gezet. Voor een deel was echter geen plaats in de treinen. Deze mannen moesten nog weer verder te voet naar Waddinxveen, waar zij werden samengevoegd met de andere colonnes, wat het totaal lopenden op twintigduizend man bracht. De volgende dag ging de voettocht naar Utrecht, nadat de nacht was doorgebracht in de tabaksfabriek van Dobbelman in Waddinxveen en de stikdonkere Grote Kerk in Gouda. De tochten waren meer dan slopend, het bleef guur najaarsweer en bij tijden werden de mannen, op open polderwegen, belaagd door hevige regenbuien. De Duitsers begonnen dorpen te mijden. Elke dag werd de volgende bestemming bekendgemaakt, nooit het einddoel. Naarmate de tocht langer duurde verdween bij steeds meer mannen de hoop dat de tewerkstelling in Nederland zou plaatsvinden. Dat werkte verschrikkelijk ontmoedigend en deed ook steeds meer mannen op een ontsnappingspoging zinnen.

Jan, die evenals Wim en Jilles in het stadion was terechtgekomen, had aanvankelijk nog even samen kunnen blijven met Rieka’s broer Karel. Al spoedig waren zij door de moffen uit elkaar gehaald en Jans broer Jilles en halfbroer Wim waren in het stampvolle stadion voor hem ook nergens te bekennen. Had hij hen wel gezien, dan was het nog de vraag geweest of het zou lukken elkaars nabijheid te zoeken, dat ging alleen als de onderlinge afstand niet te groot was. Jilles was bovendien al snel vertrokken met zijn mooie verhaaltjes. Vanaf het moment dat het stadion werd verlaten begon Jan te loeren op een ontsnappingsmogelijkheid.
Al die tijd gingen de voettochten gewoon door. Sommigen, die nog kans hadden gezien een koffer te pakken, liepen na verloop van tijd met de bodem op de handen. De blote inhoud raakte doordrenkt. Anderen hadden nog slechts wat spullen onder de armen. De kunstleren koffers hadden de vele regenbuien niet overleefd. En zo ettelijke kilometers per dag strompelend van vermoeidheid, schoenen en voeten kapot en geplaagd door een groeiende, gillende honger werd de voetreis door de mannen afgelegd. Het weinige voedsel dat sommigen hadden kunnen meenemen was inmiddels drijfnat of opgeraakt.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten