Anne Frank (Foto Wikipedia) |
Er bleef natuurlijk een clandestiene pers actief die boeken
uitgaf zonder goedkeuring van de Duitsers. Maar omdat vrij publiceren was
uitgesloten kozen schrijvers er vaak voor een dagboek bij te houden. ‘Radio
Oranje’ riep op om die dagboeken te verzamelen, met de bedoeling dat deze na de
oorlog zouden worden gepubliceerd. In tegenstelling tot het beroemde ‘Het
Achterhuis’ van Anne Frank, dat naast
haar angsten, gevoelens en ambities het leven op een onderduikadres beschrijft,
geven vele dagboeken van anderen het verblijf in een concentratiekamp weer.
Een stapje verder gingen publicaties die zich tegen de
bezetter keerden en als illegaal werden beschouwd. ‘Het Parool’ en het
protestantse ‘Trouw’, de communistische ‘De Waarheid’ en het oorspronkelijk
door protestantse jongeren opgerichte ‘Vrij Nederland’ waren publicaties die de
oorlog zouden overleven.
De Utrechtse studenten Geert
Lubberhuizen en Charles E. van
Blommestein richtten de ‘Bezige Bij’ op. Beiden hadden geweigerd de
loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Hun uitgeverij trok verschillende
schrijvers aan, die soms in ruil voor voedsel werkten. De ‘Bezige Bij’ leverde
niet alleen boeken maar ook valse documenten en persoonsbewijzen. De ‘Bezige
Bij’ – waarvan de naam is ontleend aan Geerts bijnaam ‘bezige Bas’, verwijzend
naar zijn schuilnaam ‘Bas Ruys’ – zou de oorlog overleven en in Amsterdam tot
de belangrijkste uitgeverijen gaan behoren. Vanuit Leiden opereerde de
protestantse ‘Molenpers’, vanuit Den Haag onder meer de ‘Mansarde Pers’.
Groningen en vooral Amsterdam, maar ook enkele kleinere plaatsen hadden
ondergrondse uitgeverijen. In Leiden stelde ‘Sijthoff’s Uitgeversmaatschappij’
soms persen ter beschikking voor clandestiene uitgaven.
In de loop van de oorlog werd het met de dag problematischer
voor de illegale uitgevers. Er was steeds moeilijker aan papier te komen en
voor het boekdrukprocedé, waarin toen werd gedrukt, was lood nodig voor de drukletters.
Lood, dat de Duitsers ook goed konden gebruiken maar dan voor kogels.
Lettervoorraden van drukkerijen werden in beslag genomen. Het lood, dienend
voor het vormen van het te drukken woord, werd omgesmolten tot brenger van de
dood.
Een van de dilemma’s waarmee het zogenaamde georganiseerde
verzet te maken kreeg, was dat het niet was georganiseerd. Een onsamenhangend
geheel van zelfstandig opererende groepjes moedige mensen probeerde nagenoeg
zonder enige onderlinge coördinatie tegenspel te leveren aan de overheersing.
Problematisch was vooral dat deze groepjes vaak sterk van elkaar verschilden in
achtergrond en werkwijze. Communisten, die de eerste twee jaar de grootste
verzetsgroep vormden, lagen voortdurend overhoop met verzetsstrijders die uit
de confessionele hoek kwamen; en verzetsgroepen die werden gevormd door politiemensen
en uit krijgsgevangenschap terugkerende militairen, volgden methodes van verzet
die wezenlijk met die van de andere groepen verschilden.
Merkwaardig genoeg worden de personen die verzetsacties – als
het stelen of vervalsen van persoonsbewijzen en voedselbonnen of het helpen van
onderduikers – tegen de Duitsers organiseerden of uitvoerden, in zijn
totaliteit nog steeds omschreven als de illegaliteit. Toch een vreemde benaming
voor activiteiten tegen een onrechtmatige bezetter.
De regering in Londen wilde dat er werd samengewerkt maar
had nauwelijks zicht op wat er zich afspeelde. En het verzet dat nauwelijks
wist wat Londen wilde, ruziede soms onderling stevig, voerde een machtstrijd en
pleegde zelfs wel eens verraad. Daarbij waren veel Nederlanders doorgaans niet
blij met verzetsacties, de mensen kregen steeds meer angst voor de represailles
die er op volgden. Ook ‘Londen’ veroordeelde meermalen te harde acties.
Landverraders dienden na de oorlog op legale wijze te worden berecht en met gedode
Duitsers was ‘Londen’ per definitie ook niet altijd gelukkig.
Een 25 duizend mannen en – niet te vergeten – vrouwen in een
wanordelijk verzet tegen een perfect georganiseerde en zwaar bewapende overmacht
van meer dan honderdduizend man, wat een moed was daar voor nodig. Doordat het
ontbrak aan wapens en militaire vaardigheden was er aanvankelijk relatief weinig gewelddadig
verzet. Uiteindelijk tekende een aantal groeperingen zich af met uiteenlopende
aanpak.
Belangrijk was de ‘Ordedienst’ (OD), gevormd uit gelederen
van het leger en gericht op het bewaren van de orde, zodra de Duitsers het land
weer zouden hebben verlaten. In feite ging het er
deze groepering om een linkse machtsgreep te voorkomen.
De OD stond ten opzichte van de andere verzetsgroepen nauwer
in contact met ‘Londen’ en werd steeds actiever op het gebied van inlichtingen
en sabotage. De ‘Landelijke Knokploegen’ (LKP) maakten zich sterk om door
overvallen en vervalsingen onderduikers aan persoonsbewijzen en bonkaarten te
helpen. De linkse ‘Raad van Verzet’ (RVV) was een overkoepelende
verzetsorganisatie die stakingen organiseerde, sabotage pleegde en gewapende
acties uitvoerde. Hannie Schaft, ‘het
meisje met het rode haar’, werd lid van de Haarlemse afdeling. Tijdens haar
studie aan de Universiteit in Amsterdam was zij bevriend geraakt met Joodse
medestudentes waardoor zij zich persoonlijk getroffen voelde door de
Jodenvervolging. Zij stal persoonsbewijzen om haar Joodse vriendinnen te
helpen.
Dat helpen van onderduikers werd pas echt structureel vanaf
1942 toen de ‘Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers’ (LO) zijn
beslag kreeg.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten