zaterdag 19 maart 2016

ANNA'S JAREN (131) - Leven op zolder

Brabants Dorp
(Foto: Wikipedia)
In Rotterdam waren inmiddels noodwoningen gebouwd. De wijken waarin zij zich bevonden werden nooddorpen genoemd en kregen namen als ‘Utrechts Dorp’, ‘Gelders Dorp’ en ‘Brabants Dorp’, elk met bijpassende straatnamen. Die nooddorpen boden nauwelijks soelaas, slechts een klein gedeelte van de door het bombardement getroffenen kon hierdoor worden gehuisvest.
Beter zou het ook niet worden want de Duitse bezetters kondigden een bouwstop af, ze hadden de bouwmaterialen hard nodig voor hun verdedigingswerken. Er zou over niet al te lange tijd worden begonnen met de bouw van de ‘Atlantikwall’, waarvoor ook nog eens vrijwillige Nederlandse arbeidskrachten zouden worden geworven. Om zich te kunnen verweren tegen een mogelijke invasie van de geallieerden gingen de Duitsers een meer dan vijfduizend kilometer lange verdedigingslinie bouwen. Een ‘ijzeren ring om de vesting Europa’, zoals de Duitse propaganda het project graag mocht noemen. Die ring liep vanaf de Noorse kust via Denemarken tot aan de Spaanse grens. De verdedigingslinie bestond uit bunkers, geschutopstellingen, tankgrachten en zware versperringen zoals mijnenvelden. Het was geen aangesloten geheel maar een aaneenschakeling van verdedigingswerken op strategische punten, zoals de riviermondingen bij Hoek van Holland en IJmuiden. Den Haag werd opgezadeld met een extra grote vesting omdat Seyss-Inquart landhuis Clingendael tot residentie had gemaakt. Ook Scheveningen kreeg extra voorzieningen. Om de Wall te kunnen realiseren moesten in Den Haag en Scheveningen ruim 135 duizend inwoners verhuizen en meer dan drieduizend gebouwen werden vernietigd. Zieken, ouderen en gepensioneerden werden in Gelderland en Overijssel ondergebracht. De tankgracht door Den Haag werd ruim vijftien kilometer lang en de tankwal bijna zes kilometer. Door ‘Atlantikwall’ en bombardementen werd Den Haag na Rotterdam de stad met de grootste oorlogsschade.
Het bouwmaterialen en arbeidskrachten slorpende project ‘Atlantikwall’ werd overigens nooit geheel voltooid.

Na de oorlog zou in Rotterdam net zoveel aan bebouwing verdwijnen als in de oorlogsperiode. De overheid zou nauwelijks meer verstand krijgen voor wat betreft de afbraak. Uit de plannen van het bedrijfsleven bleek geen enkel oog voor het behoud van erfgoed. Bovendien kwam er bijna geen woningbouw in voor, banken en warenhuizen zouden er moeten komen.
In 1959 zou het gebouw van de Bijenkorf definitief onder de sloophamer vallen. Toen was de nieuwe Bijenkorf van Marcel Breuer al twee jaar gereed. Hoewel Dudok in eerste instantie direct was ingeschakeld om aan de herbouw te werken, werd uiteindelijk toch beslist dat het gebouw moest verdwijnen, precies op die plek zou een verkeersplein moeten komen, daar viel niet aan te tornen.
Ik vond zelfs dat verminkte gebouw van de oude Bijenkorf erg mooi, alhoewel dat beeld best weleens zou kunnen zijn geïdealiseerd doordat lieve tante Erie, de vrouw van Rieka’s broer Karel, er in de lunchroom werkte en ons daar weleens wat toeschoof in die moeilijke jaren. En daarbij ademde het interieur tijdens de oorlogssituatie – maar ook nog in de jaren erna – toch nog een zekere luxe, die schril afstak tegen de marginale werkelijkheid van het dagelijkse leven.
Doordat de noodbouw in Rotterdam lang niet voldoende was om het verlies aan woningen te compenseren trokken hele gezinnen met kinderen in bij hun ouders en woonden daar vaak tot ver na de oorlog op niet meer dan een zolderkamer. Opgekropte frustraties van Rotterdammers, die wat huisvesting betreft zelfs 27 jaar na de oorlog nog in een staat van achterstand verkeerden, zouden toen in de Afrikaanderwijk leiden tot wat in de media rassenrellen werd genoemd. De situatie liep echter in feite uit de hand doordat de gemeente geen raad wist met de toestroom van buitenlandse werknemers, de ‘gastarbeiders’. Die werden gehuisvest in woningen waarop door de oorspronkelijke wijkbewoners al zolang werd gewacht en die zij aan hun neus zagen voorbijgaan. Het lontje werd aangestoken door een conflict tussen een Turkse verhuurder en een Nederlandse huurder. Er werd gevochten en Turkse bezittingen werden vernield. Oproerpolitie en de aanwezigheid ter plekke van burgemeester Thomassen konden niet verhinderen dat de gemoederen dagenlang verhit bleven.

Annie de Reuver had na het bombardement ook niets beters dan een zolderkamertje gevonden, waar zij met haar man sliep op een matras op de grond. Eten deed zij bij haar moeder, aan de overkant van de straat. Haar toenmalige man, Jack Walraven, had het puinruimen als enige bron van inkomsten en Annie verdiende iets met naaiwerk. Later vond het stel een beter te bewonen zit-slaapkamer en kreeg Annie weer werk als zangeres in het inderhaast als noodgebouw opgezette ‘l’Ambassadeur’, waar enig vertier kwam ter gedeeltelijke vervanging van alles wat door het bombardement was verdwenen.
(wordt vervolgd)
nnn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten