Brabants Dorp (Foto: Wikipedia) |
In Rotterdam waren inmiddels noodwoningen gebouwd. De wijken
waarin zij zich bevonden werden nooddorpen genoemd en kregen namen als ‘Utrechts
Dorp’, ‘Gelders Dorp’ en ‘Brabants Dorp’, elk met bijpassende straatnamen. Die
nooddorpen boden nauwelijks soelaas, slechts een klein gedeelte van de door het
bombardement getroffenen kon hierdoor worden gehuisvest.
Beter zou het ook niet worden want de Duitse bezetters
kondigden een bouwstop af, ze hadden de bouwmaterialen hard nodig voor hun
verdedigingswerken. Er zou over niet al te lange tijd worden begonnen met de
bouw van de ‘Atlantikwall’, waarvoor ook nog eens vrijwillige Nederlandse
arbeidskrachten zouden worden geworven. Om zich te kunnen verweren tegen een
mogelijke invasie van de geallieerden gingen de Duitsers een meer dan
vijfduizend kilometer lange verdedigingslinie bouwen. Een ‘ijzeren ring om de
vesting Europa’, zoals de Duitse propaganda het project graag mocht noemen. Die
ring liep vanaf de Noorse kust via Denemarken tot aan de Spaanse grens. De
verdedigingslinie bestond uit bunkers, geschutopstellingen, tankgrachten en
zware versperringen zoals mijnenvelden. Het was geen aangesloten geheel maar
een aaneenschakeling van verdedigingswerken op strategische punten, zoals de
riviermondingen bij Hoek van Holland en IJmuiden. Den Haag werd opgezadeld met
een extra grote vesting omdat Seyss-Inquart landhuis Clingendael tot residentie
had gemaakt. Ook Scheveningen kreeg extra voorzieningen. Om de Wall te kunnen
realiseren moesten in Den Haag en Scheveningen ruim 135 duizend inwoners
verhuizen en meer dan drieduizend gebouwen werden vernietigd. Zieken, ouderen
en gepensioneerden werden in Gelderland en Overijssel ondergebracht. De
tankgracht door Den Haag werd ruim vijftien kilometer lang en de tankwal bijna
zes kilometer. Door ‘Atlantikwall’ en bombardementen werd Den Haag na Rotterdam
de stad met de grootste oorlogsschade.
Het bouwmaterialen
en arbeidskrachten slorpende project ‘Atlantikwall’ werd overigens nooit geheel
voltooid.
Na de
oorlog zou in Rotterdam net zoveel aan bebouwing verdwijnen als in de
oorlogsperiode. De overheid zou nauwelijks meer verstand krijgen voor wat
betreft de afbraak. Uit de plannen van het bedrijfsleven bleek geen enkel oog
voor het behoud van erfgoed. Bovendien kwam er bijna geen woningbouw in voor,
banken en warenhuizen zouden er moeten komen.
In 1959
zou het gebouw van de Bijenkorf definitief onder de sloophamer vallen. Toen was
de nieuwe Bijenkorf van Marcel Breuer al twee jaar gereed. Hoewel Dudok in
eerste instantie direct was ingeschakeld om aan de herbouw te werken, werd
uiteindelijk toch beslist dat het gebouw moest verdwijnen, precies op die plek
zou een verkeersplein moeten komen, daar viel niet aan te tornen.
Ik vond
zelfs dat verminkte gebouw van de oude Bijenkorf erg mooi, alhoewel dat beeld
best weleens zou kunnen zijn geïdealiseerd doordat lieve tante Erie, de vrouw
van Rieka’s broer Karel, er in de lunchroom werkte en ons daar weleens wat
toeschoof in die moeilijke jaren. En daarbij ademde het interieur tijdens de
oorlogssituatie – maar ook nog in de jaren erna – toch nog een zekere luxe, die
schril afstak tegen de marginale werkelijkheid van het dagelijkse leven.
Doordat de noodbouw in Rotterdam lang niet voldoende was om
het verlies aan woningen te compenseren trokken hele gezinnen met kinderen in
bij hun ouders en woonden daar vaak tot ver na de oorlog op niet meer dan een
zolderkamer. Opgekropte frustraties van Rotterdammers, die wat huisvesting
betreft zelfs 27 jaar na de oorlog nog in een staat van achterstand verkeerden,
zouden toen in de Afrikaanderwijk leiden tot wat in de media rassenrellen werd
genoemd. De situatie liep echter in feite uit de hand doordat de gemeente geen
raad wist met de toestroom van buitenlandse werknemers, de ‘gastarbeiders’. Die
werden gehuisvest in woningen waarop door de oorspronkelijke wijkbewoners al
zolang werd gewacht en die zij aan hun neus zagen voorbijgaan. Het lontje werd
aangestoken door een conflict tussen een Turkse verhuurder en een Nederlandse
huurder. Er werd gevochten en Turkse bezittingen werden vernield. Oproerpolitie
en de aanwezigheid ter plekke van burgemeester Thomassen konden niet
verhinderen dat de gemoederen dagenlang verhit bleven.
Annie de Reuver had na het bombardement ook niets beters dan
een zolderkamertje gevonden, waar zij met haar man sliep op een matras op de
grond. Eten deed zij bij haar moeder, aan de overkant van de straat. Haar toenmalige
man, Jack Walraven, had het
puinruimen als enige bron van inkomsten en Annie verdiende iets met naaiwerk.
Later vond het stel een beter te bewonen zit-slaapkamer en kreeg Annie weer werk
als zangeres in het inderhaast als noodgebouw opgezette ‘l’Ambassadeur’, waar
enig vertier kwam ter gedeeltelijke vervanging van alles wat door het
bombardement was verdwenen.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten