Er waren vrouwen van kampbewaarders die vanaf het balkon van
hun woningen op gevangenen schoten. Als vorm van vermaak, in het bijzijn van
gasten of zelfs van hun kinderen. Er waren vrouwen of secretaresses van officieren,
die hen gewapend met een rijzweep bijstonden tijdens deportaties en deelnamen
aan wreedheden als het doden van kinderen door ze van balkons te werpen. De
meesten ontkwamen na de oorlog aan vervolging en bestraffing. Getuigen waren of
dood of kenden geen van die gruwelwijven bij naam. Vanwege betrokkenheid bij
het ‘euthanasieprogramma’ en ‘medische experimenten’ op gevangenen, zouden er niet
meer dan 26 ter dood worden veroordeeld.
De meeste Nederlanders zagen de oorlog vooral als een mannenstrijd.
Niet alleen waren zij nauwelijks op de hoogte van vrouwelijke activiteiten in
nazi-Duitsland, lange tijd dachten velen ook dat in eigen land hoogstens enkele
vrouwen ondersteunend werkten in het verzet. Alsof dat niets was. ‘Tante Riek’ moest
haar inspanningen om onderdak voor onderduikers te regelen met de dood bekopen.
Vrouwen vervoerden wapens in kinderwagens, documenten en
bonnen in korsetten, maakten urenlange tochten op de fiets onder alle
weersomstandigheden en deden dat vrijwel altijd alleen. Dat viel het minste op,
omdat er ook door vrouwen fietsend naar voedsel werd gezocht. Desalniettemin
bleef het riskant heldenwerk. Wanneer koeriers andere documenten dan bonnen of
identiteitsbewijzen vervoerden, wisten zij vrijwel nooit wat deze precies
inhielden. Konden zij ook niets verraden. Het geeft te raden wat de gevolgen
daarvan konden zijn als zij na arrestatie aan een verhoor werden onderworpen.
Hannie Schaft (Foto: Wikipedia) |
Dat vrouwen als verzorgsters en koeriers werkten neemt niet
weg dat er ook nog waren die veel verder gingen in hun strijd tegen de moffen.
Hannie Schaft, die inderdaad in eerste instantie vooral werd ingezet voor
koeriersdiensten, raakte als lid van de ‘Raad van Verzet’ betrokken bij het
uitvoeren van liquidaties. Niet in het minst door haar geschiedenis kwam boven
water dat vrouwen veel voor hun rekening namen. Dat heeft wel even geduurd. Omdat
werd gevreesd dat zij symbool zou worden van het communistisch verzet, werd
tijdens de koude oorlog Schafts betekenis lange tijd genegeerd. De waarheidzoekende
‘Canon van de Duitse Bezetting’ uit 2010 maakt ervan dat de nagedachtenis van
Hannie Schaft werd ‘gemonopoliseerd door de Communistische Partij van
Nederland’. Het is hoe je het bekijkt. De door Theun de Vries in 1956 geschreven biografie ‘Het meisje met het
rode haar’ legde juist de nadruk op Schafts communistische instelling. In 1981 kwam
de film, met Renée Soutendijk in de
hoofdrol. Menig jaartje later. Desondanks worden in de film de ideologische
drijfveren van Hannie omzeild.
De zussen Truus en
Freddie Oversteegen, die de oorlog
overleefden, moesten ervaren dat hun heldendaden tientallen jaren niet werden
erkend door de Nederlandse staat. Als gebruikelijk begonnen met het rondbrengen
van verzetskrantjes, waren de twee hartsvriendinnen van Hannie Schaft steeds
gevaarlijker werk gaan doen. Niet alleen brachten zij Joodse kinderen in
veiligheid; zij saboteerden, zij spioneerden en zij liquideerden verraders en
hooggeplaatste nazi’s. Na de oorlog zouden zij decennialang niet het minste
eerbetoon ontvangen. In plaats daarvan zou de Binnenlandse Veiligheidsdienst de
zussen in de gaten houden. Zij zouden worden gezien als facetten van het ‘rode
gevaar’.
Het was zelfs een vrouw die de verzetsbeweging ‘Groep 2000’ , regio Amsterdam, leidde.
Jacoba van Tongeren deed dat naast
haar dagelijkse bezigheden als maatschappelijk werkster. In een tijd dat aan de
gewone burger beperkingen waren opgelegd had zij, dankzij haar beroep, de
mogelijkheid door het hele land te reizen. Als het nodig was droeg zij tijdens
dat reizen onder de kleding een door haar bedacht vest waarin een groot aantal
voedselbonnen kon worden vervoerd. Behangen met haar gevulde vest leek zij een
zwaarlijvige vrouw. Hoewel vrijwel iedereen broodmager was, ging er kennelijk bij
de Duitsers geen lichtje branden. Jacoba – de ‘Bonnenkoningin’, zoals zij werd
genoemd – bedacht een cijfercode waarmee de leden van de groep, onderduikers en
adressen werden aangeduid. Haar
verzetsgroep verzorgde ruim 4.500 onderduikers en was betrokken bij de
oprichting van het verzetsblad ‘Vrij Nederland’. ‘Groep
2000’
had een knokploeg en pleegde overvallen om aan bonkaarten te komen. De leden waren moeilijk traceerbaar omdat hun
identiteit schuilging achter die cijfercodes. De Duitsers kregen in maart 1945
de gehele administratie in handen en het lukte hen niet de code te ontcijferen.
Vrijwel allen overleefden de oorlog.
Er waren meer heldinnen, zoals Truus van Lier, die de Utrechtse NSB-hoofdcommissaris Kerlen doodde. Zij was evenals Reina Prinsen Geerlings lid van die al
vroeg opererende Haagse studentenverzetsgroep ‘CS-6’ . Truus van Lier werd
opgespoord en Reina Prinsen Geerlings werd opgepakt nadat ‘CS-6’ was verraden. Beiden werden
gefusilleerd in Sachsenhausen.
Trui van Lier, nicht van Truus, wist samen met Jet
Berdenis van Berlekom in Utrecht 150 Joodse kinderen in veiligheid te
brengen. Hanna van der Voort bracht
samen met anderen meer dan honderd Joodse kinderen onder bij pleeggezinnen in
Noord-Limburg en Truus Wijsmuller-Meier was
waarschijnlijk na Raoul Wallenberg de
redster van de meeste Joden. Samen met anderen redde zij de levens van meer dan
tienduizend kinderen.
(wordt vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten