vrijdag 9 september 2016

ANNA'S JAREN (165) - Stad op slot

Een door Goebbels naar Nederland gezonden gevolmachtigde voerde van alles af. Complete fabrieksinstallaties, grondstoffen, halfproducten, kleding, landbouwproducten en zelfs vee verlieten Nederland. Om vervolgens met arbeidskrachten te beginnen werden in Twente fabrieken omsingeld en de arbeiders weggevoerd, in werkkleding. Daarna werd er besloten zoveel mogelijk mannen af te voeren uit de grote steden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Het oog van de moffen was op dat moment groter dan de maag. Voldoende werk voor het enorme aantal arbeidskrachten dat die complete actie zou kunnen opleveren was er nu ook weer niet. 

Net als in mei 1940 kwam Rotterdam het eerst aan de beurt, vooral omdat de Duitsers de stad defensief gezien een zwakke vleugel vonden en verwachtten dat de geallieerden hier forse steun zouden krijgen van strijdbare jonge mannen.
De actie kreeg de codenaam ‘Aktion Rosenstock’ en er werden maar liefst achtduizend Duitse soldaten voor opgetrommeld. Huizen en scholen werden gevorderd voor hun huisvesting en de commandanten kregen instructies hoe de afsluitingen van de verschillende wijken moesten worden uitgevoerd. Alles in het diepste geheim en in ijltempo, om het verzet geen kans te geven op de actie in te spelen. Dat het verzet er toch nog achter kwam, had weinig effect omdat het exacte moment van de razzia niet was te bepalen. De Duitsers hadden gekozen voor een opzet als bij een militaire actie. De start werd op het laatste moment bekendgemaakt.

Op dat uur ‘U’ barstte het los, in het holst van de nacht. Duitse soldaten trokken naar de aangegeven punten binnen de stad en in de omtrek. Helemaal vlekkeloos verliep die eerste fase niet, het grote aantal soldaten was niet overal op de juiste tijd op de juiste plaats te krijgen. De soldaten moesten zo stil mogelijk op weg, wat niet meeviel op spijkerlaarzen. Toch verplaatsten zij zich door de hele stad zonder dat de Rotterdammers er iets van merkten. Door het uitgaansverbod was er niemand op straat. De weinigen die het zagen gebeuren, waren dienstdoende politieagenten. Telefonische verbindingen tussen linker en rechter Maasoever werden verbroken. De hefbrug werd opgehaald. Al in de vroege ochtend was Rotterdam hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Bij de dageraad van 10 november 1944 was de stad geheel in de greep van de Duitsers. De klopjacht begon in zuid, Schiedam en de buitenwijken in het noorden. De weinigen die op dat moment de deur uitgingen naar hun werk vroegen zich af wat er aan de hand was, slechts een enkeling begreep de situatie. Zij werden teruggestuurd met de opdracht thuis te blijven. Op zuid kon al spoedig vrijwel niemand meer zijn straat verlaten.
(Afbeelding: Wikipedia)
De Duitsers begonnen eerst de mannen die al onderweg waren aan te houden en te verzamelen. Daarna werden de straten uitgekamd, mensen uit bed gebeld en meteen meegenomen. Op andere plaatsen werden eerst nog pamfletten uitgedeeld met het bevel zich te melden. Vrouwen en kinderen moesten binnen blijven, stond erin. En ook dat eventuele bewijzen van vrijstelling moesten worden meegebracht alsmede warme kleren, stevige schoenen, eetgerei en brood voor de eerste dag. Er werd een dagelijkse vergoeding beloofd en dat er voor de achterblijvenden zou worden gezorgd. ‘Op hen, die pogen te ontvluchten of weerstand te bieden, zal worden geschoten’, was de slotregel van het geruststellende geschrift.
Naarmate de ochtend vorderde gedroegen de soldaten zich bruter, zij gingen schreeuwen, slaan en ook schieten. Zij richtten zelfs op mensen die uit het raam hingen. Doordat er overal steeds meer geschut werd opgesteld, dachten velen dat de bevrijders onderweg waren en dat er gevochten ging worden. Mensen die verzetsdaden hadden verricht of die in het bezit waren van een radio, vreesden te zijn verraden en te worden gearresteerd zodra er werd aangebeld. Enkelen die de situatie doorhadden, probeerden te ontkomen. De chaos groeide met de minuut. Mannen die, na het bevel zich op straat te verzamelen, nog thuis werden aangetroffen konden erop rekenen te worden gestraft. Huisraad zou worden vernield en zelfs kon de woning in brand worden gestoken.
Toch zouden er nog zo’n twintigduizend man buiten schot weten te blijven. Vooral in de binnenstad ging het velen nog lukken een tijdelijke schuilplaats te vinden. Op zuid was dat een stuk moeilijker en zeker de woningen in de Steinwegstraat boden geen enkele mogelijkheid zich te verbergen.

Hard en dwingend ging de bel. En nog eens, en weer. Jan en Rieka wisten zich geen raad. Nerveus liepen zij heen en weer. Gewekt door het kabaal was ik de huiskamer binnengekomen om nu dan toch voor eens en altijd te ontdekken wat Jan van de moffen vond.
‘Godgloeiendegodverdomme’, knalde zijn niet bepaald zachte bootwerkersstem, ‘die vuile teringmoffen, het wordt nou toch echt tijd dat hun koppen er worden afgeschoten.’
Omdat ik Jan wel eens meer had horen vloeken, schrok ik nog het meest van de verbeten koppen van die ouders van mij.
Jan keek even naar mij en stopte met ijsberen, zijn oogleden zakten en stonden hem nog slechts toe tussen de wimpers door te kijken. Zijn lippen persten zich samen, een mondhoek trok naar beneden. Hij tuurde met die halfgesloten ogen de kleine woonkamer rond, zijn blik ging naar de schuifdeuren, de kast, het gangetje, de keuken. Rieka wist wat dat betekende. Jan was vastbesloten zich niet bij de situatie neer te leggen. Maar hoe. Ook de kolenhokken op zolder boden geen veilige schuilplaats, die zouden de moffen snel weten te vinden.
‘Je kunt je hier niet verbergen Jan.’
Jans rondkijken werd steeds meer een neeschudden.
‘Nee, dat wordt niks.’
Het neeschudden kreeg steeds meer weg van een vertraagde film. Jan mompelde weer een verwensing.
Hoewel beiden op dat moment nog niet echt wisten dat een mislukte vluchtpoging vrijwel zeker je dood betekende, realiseerden zij zich dat elk risico moest worden vermeden. Terecht, er werd even later verderop meteen geschoten op iemand die via het dak probeerde te ontsnappen.
Was het toen dat Jan toch eerst nog het raam openschoof en naar buiten keek? Was er toen ook GrĂ¼ne Polizei in de straat? Of was dat bij een andere gelegenheid? Al peinig ik mijn hersens tot het uiterste, ik weet het niet. En dat terwijl ik dat beeld van Jan uit het raam en die vent in het groen nog steeds niet van mijn netvlies krijg.
Samen liepen Jan en Rieka de trap af tot voor de deur van Erie en Karel. Die kwamen eveneens het trappenhuis in. Wanhopig besproken zij de situatie. Erie en Rieka huilden. Beneden groeide de dreiging van de moffen. Afscheidnemen was nog nauwelijks mogelijk, de eerste klootzak kwam al met een grimmige kop naar boven...
 (wordt vervolgd)
nnn 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten