woensdag 9 september 2015

ANNA'S JAREN (93) - Gekleurd beeld van gezelligheid

De nieuwe beurs op de hoek van de Coolsingel en Meent was nog maar net in gebruik genomen. Er was vijf jaar aan gebouwd. Het centrum van de stad, worstelend om de crisisjaren te boven te komen, was toen in weerwil van de nog ruimschoots aanwezige armoede zo bruisend en gezellig dat Jan en Rieka er zelfs geruime tijd na de oorlog nog vaak in gedachten zouden verkeren. Gezellig, dat wel, maar de straten waren voor een groot deel bevolkt door vele werklozen, die geen cent te makken hadden. Wie zonder werk zat moest zien rond te komen van twaalf gulden per week. De uitkeringen, ‘steun’, boden geen mogelijkheid om fatsoenlijk te leven. Er liepen mannen langs de straten met een bord voor de borst, waarop zij meldden dat zij elk werk aannamen. Anderen hadden reclameborden op de borst én de rug en verdienden zo als ‘sandwichman’ een schijntje. En de zogenaamde, vaak opdringerige, ‘stoepiers’ probeerden voorbijgangers winkels in te praten of  zelfs naar binnen te trekken. Zangers, muzikanten en venters, allen probeerden iets te verdienen op straat. Daar was een vergunning voor nodig maar de meesten beschikten daar niet over en moesten constant op hun hoede zijn voor de politie, die er werk van maakte om muzikanten en zangers zonder vergunning meteen mee te nemen naar het bureau. Dat ging nu ook weer niet zo gemakkelijk, want de vele smalle straatjes en stegen boden iemand prima mogelijkheden om tijdig de benen te nemen als er een agent zijn neus om de hoek stak. Het straatvolk was daarbij ook nog eens solidair genoeg met iemand die zich uit de weg maakte om, genietend van de kleine sensatie, nu niet bepaald soepel ruim baan te maken voor oom agent. Zich door een weerbarstige menigte worstelend moest menig politieman meer dan eens ervaren dat de vluchtende sloeber hem te vlug af was.

(Foto Dirk van Eijk)
Als ik voor mijzelf het beeld oproep van mijn ouderlijk huis in de Afrikaanderbuurt is het eerste wat ik voor ogen krijg het schilderij aan de schoorsteen in de woonkamer, boven de zwarte, glimmende kolenhaard met het mica venstertje.  J. de Bruijn  maakte het van de Hoogstraatbuurt met de Sint-Laurenskerk op de achtergrond. Het schilderij dateert uit 1944 en kan dus niet naar de werkelijkheid zijn geschilderd, want het centrum ging vier jaar eerder plat door het Duitse bombardement. Dat het waarschijnlijk naar een schets of foto is gemaakt, is ook te zien aan de uitvoering. Erg gedetailleerd is het schilderij niet, personen, sleperswagen en een handkar zijn slechts als silhouet afgebeeld; terwijl het doek verder niet voldoende impressionistisch is om dat te rechtvaardigen. Het is verder nogal vlak en gladjes geschilderd, waaraan vrijwel zeker de materiaalschaarste ten grondslag kan hebben gelegen. Dergelijke schilderijen gingen vlak na de Tweede Wereldoorlog als een soort massaproductie over de toonbank van zogenaamde kunsthandels. Maar de gevoelswaarde van die snelle maaksels was en is eigenlijk nog steeds groot voor oude Rotterdammers.
Als ik er aandacht aan schonk konden Jan en Rieka het vaak niet laten om nostalgische verhalen over die buurt te beginnen, verhalen die met de loop der jaren meer kleur kregen dan het schilderij. De Hoogstraat en omgeving bood hun nu eenmaal het toppunt aan gezelligheid, vooral op de vrije zaterdagavond.
Als ik opmerkte dat het aan dat nu niet bepaald swingende straatje op het schilderij niet echt is af te zien, kwamen nogal eens discussies los welke uitgaansgelegenheid waar zat. In elk geval niet in dat zijstraatje, daar waren zij het wel over eens. Verder was er overal vertier en muziek op de plek waar de in Den Haag geboren Buziau  zijn carrière begon en zanger en cabaretier Louis Davids en zus Heintje Davids, de variété-artieste die uiteindelijk maar geen afscheid kon nemen, furore maakten.

Toch speelde toen de jaren veertig begonnen het Rotterdamse uitgaansleven zich al geruime tijd niet meer alleen in de Hoogstraatbuurt af. Rotterdam stond op het punt een echte jazz-stad te worden, een ontwikkeling die zich dankzij de havens al heel vroeg had ingezet, werd afgeremd door de Eerste Wereldoorlog, en daarna weer volop was voortgegaan. Schepen brachten niet alleen nieuwe materialen en producten maar ook mensen met on-Europese muziek in hun bagage. Op verschillende plaatsen in de stad speelden uit Duitsland vertrokken Joodse musici. De in Rotterdam geboren Leo Fuld  debuteerde als zingende kelner al in 1930 in een café-restaurant aan de Kruiskade. Hij zou voor altijd Anna’s favoriete zanger blijven. Overigens mocht ik ook Rieka er nog weleens op betrappen dat zij de volumeknop van de radio verder opendraaide als Fuld ‘My Yiddische Mama’ – uit 1934 – ten gehore bracht. Terecht, hij was een geweldige zanger wiens carrière liep via Londen, Parijs en New York. Hij werd een ster op Broadway. Ook ‘zwarte’ muziek viel al snel te beluisteren in Rotterdam. Aan de Oude Binnenweg was het Negro Palace Mephisto in trek. Teddy Cotton’s  Negro Swing Band uit New York speelde er.
En op de Schiedamschedijk zorgde een aantal dancings ruimschoots voor vertier.
Het had zijn langste tijd gehad, dat wel.
(wordt vervolgd)
nnn


Geen opmerkingen:

Een reactie posten