Opa Frits
was meubelmaker, en wat voor een. Degelijke houten meubelen, prachtig afgewerkt
met minutieus ingelegd fineer kwamen er onder zijn handen vandaan. Als hij zin
had tenminste, ouwehoeren in zijn stamcafé ging hem nog beter af en dat zijn
meubels gretig aftrek vonden was vooral leuk voor de kastelein.
Ik vond zijn
werkplaats op de zolder van de kleine behuizing machtig interessant, het rook
er naar houtlijm in bain-marie potten. En het gereedschap, dat Frits voor een
deel zelf had gemaakt, zag er indrukwekkend uit. Net als opa zelf trouwens met
zijn grote krulsnor. (Die zijn weer mode maar ik hoef niet meer zo nodig, ik
heb er al eens een tijdje mee rondgelopen en hou het voor gezien.)
Frits was
een autoritaire vader, die zijn dochters zo snel mogelijk van school haalde om
te laten werken en zijn vrouw stond het gelaten toe. Rieka werkte al toen zij elf
jaar oud was.
Als hij teveel
had gedronken kon Frits zich onmogelijk gedragen. De drie meiden hadden daaraan
zo’n bloedhekel dat zij weleens – niet geheel per ongeluk – vergaten hun
knikkers op te ruimen, zodat hij met zijn bezopen kop bij thuiskomst mogelijk
een doodsmak kon maken. De hel was los toen dat ook een keer gebeurde. Ik heb
nooit enige spijt kunnen beluisteren bij Rieka als zij erover vertelde.
Frits moet
op latere leeftijd tot inkeer zijn gekomen, want ik heb opa meer gekend als een
ietwat ondeugende man, die de moffen haatte, van een babbel hield en ook nog
steeds wel van een biertje. En een man die vol grappen zat ten koste van
politici en stukken inzond naar kranten. ‘Oude mensen worden niet voor vol
aangezien, maar zij weten nog steeds goed op wie zij moeten stemmen.’ Alsof het
gisteren werd geschreven. Hij volgde de maatschappelijke ontwikkelingen op de
voet. Waar een kleinkind wel wat van meekreeg.
Het einde van het jaar naderde. Via
een noodwet begon de Nederlandse regering alle bezittingen van NSB’ers,
landverraders en Duitsers op te eisen. Daaronder viel ook Schiermonnikoog. Het
eiland, dat als laatste stukje Europa werd bevrijd, was eigendom van een Duitse
graaf, Bechtold Eugen von Bernstorff. Het hielp niet dat hij het goed kon
vinden met de eilanders. Hij raakte het eiland kwijt evenals delen van zijn
bezittingen in Duitsland, die de Russen inpikten.
➧ Zo’n twintig jaar later probeert de
graaf het eiland terug te krijgen. Niet dus. Pas in 1983 leveren zijn pogingen
hem een schadevergoeding op van niet meer dan tachtigduizend Mark. Die krijgt
hij van de Duitse staat. In Nederland kun je daarvoor al geen rijtjeshuis meer
kopen. Bernstorffs vader had het eiland bijna honderd jaar eerder voor 220
duizend gulden gekocht.
Fort Blauwkapel (Foto: Dirk van Eijk) |
In Amsterdam was hard doorgeschilderd.
‘Jezus onder de schriftgeleerden’ was af. De maker, wiens vervalsingen acht
miljoen hadden opgebracht, was inmiddels failliet verklaard. De aanvragers
hadden het volledige bedrag opgeëist, terwijl er door de tussenhandel twee
miljoen was opgestreken. Daarbij had de Nederlandse Staat, eigenaar geworden
van Goerings ‘Emmaüsgangers’, ook anderhalf miljoen geclaimd en de
belastingdienst had Van Meegeren nog eens voor het totaalbedrag aangeslagen,
zonder de claims te verrekenen. Over vals gesproken.
Joop Piller moest Han van Meegeren
aan de autoriteiten overdragen. De schilder werd opgesloten in Fort Blauwkapel
bij Utrecht, waar ook NSB’ers en zwarthandelaren werden ondergebracht.
➧ Van Meegeren komt al snel vrij, in
februari 1946 mag hij voorlopig naar huis. De aanklacht van collaboratie met de
vijand is ingetrokken. Fraude door middel van vervalsing komt ervoor in de
plaats.
(wordt
vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten