MichelineBernardini (Foto: Wikipedia) |
Goed
getimed. Vlak voor de zomer hield de Fransman Louis Réard een spraakmakende modeshow
in een zwembad. Het had hem de grootste moeite gekost om een model te vinden
dat zijn creatie wilde showen. ‘Te onzedig.’ Een negentienjarige naaktdanseres
uit het Casino de Paris deed het. Micheline Bernardini vond zichzelf voldoende
gekleed in wat Réard had genoemd naar de atol Bikini, waar kort tevoren een
atoombom was getest. Het ontkledingstuk werd prompt verboden in verschillende
landen.
Veel van
de vrouwen waarmee ik Rieka vaak een babbeltje zag maken, vonden de bikini vooral
letterlijk niet passend. Zij hadden een enorme buik.
‘Dat komt door het spek eten, dat zijn ze niet meer gewend in
de oorlog’, zei Rieka toen ik er het fijne van wilde weten.
‘Uw buik begint ook al aardig te groeien, eet U stiekem ook
zoveel spek dan?’
Je sprak
in die tijd je ouders met ‘U’ aan.
‘O, ik zie het al weer, je houdt je moeder goed in de gaten.’
Daar moest
ik het mee doen. Ik wist nog niks en zoveel spek aten wij nou niet.
Midden in
de zomervakantie kwam opoe-om-de-hoek vaker over de vloer dan normaal en op een
gegeven moment was zij weer binnen gesjokt. Na dat schot in haar knie ging het
lopen haar slecht af en liep haar conditie snel terug. Tante Ant was er ook en
Jan ging bellen bij de waterstoker aan de overkant. Rieka lag op bed.
‘Ome Wout roept achter’, zei opoe. Wout, de man van Ant, om
de hoek. Ik naar de veranda.
‘Heb je die ooievaar gezien?’ zei oom vanaf zijn veranda.
‘Ooievaar?’ Ik had niks gezien, ik was binnen, het was
rotweer.
‘Je moet even hierheen komen, zal ik je wat laten zien.’
‘Ga nou maar’, zei opoe, ‘ome Wout weet wel waar die zit.’
Wout nam mij mee naar de voorkamer, Ants mooie kamer waar je
anders alleen maar op zondag mocht komen, met goed geveegde schoenen, nog
liever zonder. Je keek daarvanuit recht de la Reystraat in met op de hoek de
König-garage en schuinweg de Paul Krugerstraat met de Sint-Franciscuskerk en
iets verder het Afrikaanderplein.
‘Kijk, daar zit-ie, op de toren van de kerk.’ Wout wees
omstandig tussen de vitrage door in de richting van de kerk, die stond te
chagrijnen in een druilige miezelregen. Halverwege de toren, op een uitstekend
randje, zat een duif met zijn kop naar de muur het niet echt leuk te hebben.
‘Da’s een duif, een ooievaar is veel groter.’
‘Nee joh, dat komt omdat het zo ver is en de toren van de
kerk zo hoog is. Daardoor lijkt-ie veel kleiner.’
‘Die duif lijkt ook heel klein.’
Ik begreep er niets van waarom Wout beurtelings een beetje
grinnikte en wat benauwd keek. Waarom moest een duif een ooievaar zijn? Hij
probeerde wat anders te verzinnen, dat had ik wel door. En ik begon mij ineens
af te vragen waarom iedereen zo nerveus en geheimzinnig deed. Ant deed
ongemakkelijk, opoe was nog ernstiger dan normaal en Jan leek wel een vliegende
mercurius.
Ik moest nog eens kijken van Wout en hij deed de vitrage wat
meer opzij zodat ik iets meer uitzicht had. Als Ant er bij was zou zij zeggen
dat hij met zijn bootwerkershanden van de schone vitrage moest afblijven en dat
er ook al een veeg op de ruit stond. Nu kon het.
‘Kijk eens naar boven dan, ik zag hem geloof ik over het huis
naar dat van jullie vliegen.’
Grauwe lucht, niks ooievaar.
Wout toonde nu echt tekenen van paniek, een sigaretje
opsteken mocht niet in Ants pronkkamer. Hij drentelde heen en weer naar achter
(‘nergens aankomen hoor’) en keek dan weer naar het grijze niets buiten. Gelukkig
kwam zijn redding algauw, hij kwam
duidelijk opgelucht terug van zijn sigaretje in de achterkamer:
‘Ik geloof dat ik opoe achter hoor roepen. Kom, naar de
veranda.’
Aan de overkant stond opoe nu ineens op onze veranda naar ons
te glimmen, het was voor het eerst dat ik haar zo vrolijk zag. Na dertien
worpen deden zelfs de lachspieren pijn, met dank aan mijnheer pastoor.
‘En, heb je de ooievaar nou gezien?’ riep zij.
‘Nee, wel een duif, die leek zo klein als een mus.’
‘Nou, dan heb je niet goed opgelet, want hij heeft een
broertje voor je gebracht. Kom zo maar kijken.’
Rieka lag op bed, zij zag er vermoeid uit en toch straalde
zij. Naast haar een baby, tussen haar lichaam en haar linkerarm, het hoofdje
rustte in haar oksel.
‘Dit is je broertje, hij heet Karel.’ Iedereen glunderde.
‘Ben je blij?’
Overrompeld keek ik naar het rode koppie en knikte zuinig van
ja. Eigenlijk begreep ik niet erg waarom ik plotseling blij moest zijn en was
ik nog pissig dat ik zonodig een ooievaar moest zien die er duidelijk helemaal
niet was en dat opoe ook nogeens zei dat ik niet had opgelet.
Buiten ging het gemiezer over in stortregen, binnen was
iedereen opeens niet meer nerveus en zelfs opgewonden en vrolijk. Dat begreep
ik eigenlijk ook niet helemaal.
(wordt vervolgd)
nnn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten